maandag 23 november 2015

Maandagmorgen

Ik geloof niet zo in dramatische maandag-morgens of ongeluk-brengende vrijdagen de dertiende. Maar op latere leeftijd ga je toch wel eens twijfelen aan die dingen. Lang geleden hoorde je wel eens ‘maandagmorgens zijn net als mannen, ze komen te snel’. Maar ja, voor gepensioneerden maakt dat niet meer uit of het maandag, woensdag of wat-dan-ook is. Ze lijken allemaal hetzelfde, net als de buurvrouw die op de koffie komt, ze komen en gaan. Toen we nog werkten vond iedereen die maandagmorgen verschrikkelijk, ik niet! Als je auto het niet deed kwam de dooddoener ‘Die zal wel op maandagmorgen zijn gemaakt’. Ik dacht dan ‘nou en . . ‘.

Maar vanmorgen bij de koffie na die vierde tegenvaller vroeg ik toch maar even aan mijn echtgenote: ‘Welke dag is het eigenlijk?’. ‘Maandag, je hebt gisteren toch getraind, en zojuist nog het hele huis gestofzuigd’. Ja, zover is het al, ook op mijn korte geheugen kan ik al niet meer rekenen. Zo weet ik normaal ook precies wat ik ’s nachts gedroomd heb, maar vanmorgen wist ik het absoluut niet meer.

Gisteravond na het schaatsen gingen we naar bed. ‘God, wat ziet het er hier verschrikkelijk uit, morgenvroeg moet er eindelijk weer eens gezogen worden’, verzuchtte mijn liefste. Ik kreeg een zoen, ze verborg zich in het dekbed en mompelde slaapdronken ‘slaap lekker schat’. Nu kan ze al een maandje slecht uit de voeten, want ze heeft aan haar rechterenkel een ‘gedegenereerd sprongbeen’. Dus ik besloot maar niet tegen te spreken. Het is immers nooit smerig bij ons. Zelfs stof lijkt in ons huis te lijden aan hechtingsvrees. Bij een weekje overslaan raakt de stofzuiger echt niet verstopt. Ik zei ‘welterusten’ en nam toch maar vast de planning voor morgenvroeg door. Eerst zorgen dat ik als eerste wakker ben, naar beneden thee zetten, de koffie alvast klaarzetten, samen ontbijten, dan het huis door met de stofzuiger, koffie drinken, douchen, eten koken en dan kan ik eindelijk weer mijn ding doen achter de computer. Al gauw val ik in slaap en droom iets waarvan ik vanmorgen absoluut niet meer wist waarover. Ook niet belangrijk, want mijn dromen zijn altijd héél gewoontjes. Over mijn werk waar ik al tien jaar niet meer naartoe hoef. Of over geweldige sportprestaties waarover je alleen nog maar kunt dromen. Nooit eens over dat miljoen dat ik nog altijd hoop te winnen. Of over die blonde stoot die passioneel alle denkbare lichaamssappen aan me onttrekt.

imageMet mijn blauwe ochtendjas over mijn maandagmorgen-grijze pyjama loop ik slaapdronken de trap af. Als in een roes gaat het knopje om van het theewater, trek ik de rolluiken op en de radio gaat op ‘Nostalgia’. Nu even wachten tot het water kookt. Oh ja, maar gelijk het koffie-apparaat vullen. Ik grijp bedachtzaam het koffieblik uit het keukenkastje. ‘Potverdomme’, koffie moet worden bijgevuld. Nieuw pak koffie voorzichtig met de schaar opengemaakt, en nog voorzichtiger de gemalen koffie in het smalle hoge ronde blik gemikt. Hmmm, dat ruikt lekker. Ik zoek het donkerbruine maatschepje, want er moeten nu twee volle scheppen in de filter. ‘Potnondedju’, heb ik, ontzettende eikel, dat maatschepje vergeten eruit te halen. Ligt dat nu onder een pond vers gemalen koffie begraven op de bodem van dat ellendige blik. Nou, dat heb ik weer. Als een kist op maandagmorgen geoogste wortelen kijk ik naar dat tot de rand gevulde blik en bedenk hoe dat klote schepje zonder te morsen omhooggewerkt moet worden. Een vork, en wat afdekken met de handpalm, en met wat wurmen komt het schepje boven koffie. Ik weet niet hoe het komt, maar ik moet ineens denken aan mijn kijkoperatie aan m’n knie.

Na het ontbijt haast ik snel naar boven, waar de stofzuiger al wacht in de zolderkast. De badjas kan uit, want er moet nu gewerkt worden. Elke vierkante centimeter van onze twee verdiepingen tellend huisje vereist een grondige zuigbeurt. Een beetje te gretig grijp ik de zuigslang achter uit de stofzuiger. Een keurig plastic klemmetje zorgde ervoor dat de stofzuigerstang vast achter de stofzuiger in dat klemmetje gemonteerd kon worden. ‘Zorgde’, want een zachte maar felle ‘knikkk . . ‘ verraadt dat ik met m’n lompe kracht het klemmetje gemold heb.  ‘Potverdepotnondedju . . .’. imageMaar laat ik nu niet bij de stofzuigerzakken neer gaan zitten, want dat stofzuigen moet toch gebeuren. Het is niet mijn hobby, dus niet zeuren, maar gewoon de klus klaren. Op het eerste kamertje schuif ik de lamellen open voor het raam. Eigenlijk totaal overbodig, want stof zie ik sowieso toch niet, zorgvuldig de hele vloer afwerken kan ook in het donker. ‘Dzoeffff . . . kling klong . . .’. Achter me zie ik een van de lamellen languit gestrekt tegen de verwarming hangen. Nou ja, dat kan er ook wel bij. Met ingehouden woede doorloop ik even in mijn maandagmorgen-grijs alle kamertjes om rustig te worden. Ik voel me als een vaalgrijze ijsbeer die 87 keer zijn prooi misgelopen is. Toch maar weer terug naar de plek des onheils. Die lamel ligt er nog steeds onveranderd. Wat blijkt, die lamellen hangen aan zo’n lullig geperforeerd gaatje. En precies, Jan heeft met zijn lompe lijf tegen een van die sensibele lamelletjes geleund, en dat gaatje kon daar niet tegen. Nu hebben we vorige week de vliering opgeruimd en ik dacht me te herinneren dat daar nog een paar van die reserve-lamellen lagen. Nou daar gaan we dan weer, door de zolderkast die op maandagmorgen heel moeilijk bereikbare vliering opgekropen. Gelukkig, mijn dag kan niet meer kapot, de juiste maat ligt erbij. Even later is het lamellenlegertje op kamer één weer compleet en vervolg ik mijn zuigbeurt.

Het zweet staat me inmiddels al op de rug als ik in moeizaam gebukte houding onder ons twee-bij-twee bed de vloer zorgvuldig ontdoe van onzichtbaar stof. ‘Pokkk . . . ‘, ik zak als een automatisme op de koude harde vloer op mijn altijd pijnlijke artritis-knieën. Ter voorkoming van het doorzakken van het grote bed staan exact in het midden twee stevig gemonteerde steunen. Helaas blijkt één van de twee niet bestand tegen mijn voorzichtige aanraking van de stofzuigermond. De moed zou me in de schoenen zijn gezakt, ware het niet dat ik zelfgebreide maandagmorgen-grijze sokken droeg. Het enige wat ik kan uitbrengen is ‘dat-is-toch-in-Gods-naam-niet-mogelijk’. Maar al snel blijkt dat het toch mogelijk was, en lig ik met bezwete rug in een onmogelijke positie die steun te herbevestigen.

imageAls ik uiteindelijk aan de benedenverdieping begin, vraagt mijn allerliefste: ‘Waar was toch je zolang?’. ‘Goed werk vraagt nu eenmaal veel aandacht’, besloot ik maar even te liegen. Want als ik dat nu allemaal moet gaan uitleggen dan ben ik voorlopig nog niet klaar. ‘Wat deed jij in die zolderkast?, probeerde ze verder. ‘Nou, die heb ik ook maar een goede beurt gegeven’, loog ik verder.

De benedenverdieping zuigen verliep zonder noemenswaardige problemen en naarmate je het laatste stukje nadert krijg je er ook steeds meer zin in. Ik snap niet hoe dat komt. Toen we aan de koffie zaten vroeg ik toch maar even aan Marijke: ‘Welke dag is het eigenlijk?’. ‘Maandag, je hebt gisteren toch getraind, en zojuist nog het hele huis gestofzuigd’.

Ik zette de stofzuiger op tafel om zorgvuldig dat klemmetje weer vast te plakken met contactlijm. ‘Wat is er nu weer gebeurd?’. En onder het genot van twee lekkere bakken koffie heb ik keurig en heel zielig opgebiecht wat me deze morgen allemaal was overkomen. De tranen liepen ons over de wangen van het lachen. ‘Geweldig’, kon Marijke nog net uitbrengen.

En ik dacht, dat moet ik opschrijven.

dinsdag 17 november 2015

Bankencrisis

Soms misdragen zich ouders langs het speelveld, foei toch! Te vaak misdragen zich spelers en speelsters zich op het sportveld, mag niet maar kan gebeuren! Maar helaas komt het ook wel eens voor dat de verantwoordelijken zich misdragen, onverteerbaar! In bijgaande blog geef ik een inkijk hoe mijn grijze hersencellen dat moeizaam verwerken naar pijnlijk lopende volzinnen. Helaas laat gezien mijn leeftijd het korte geheugen me enigszins in de steek en worden feiten door elkaar gehusseld. Diegene die iets herkent en zich eraan stoort, is altijd welkom voor een heilzaam consult. Het kost niets, ik zorg voor de koffie.

Hartstikke leuk, onze kleindochter is bij handbal! Natuurlijk had ik veel liever gehad dat ze op atletiek ging, in de garage staan alvast een paar junioren-speren klaar, en een slingerkogeltje hangt zich te vervelen aan de muur. Maar ja, misschien komt het er nog wel van, je weet maar nooit. Intussen ben ik toch maar weer bij AV Loodzwaar begonnen met werptrainingen voor de jeugd, dus ze kan zo aansluiten, als ze dat wil.

imageMaar handballen is ook een machtige sport, heb ik zelf tot m’n vijftigste actief gedaan bij HV Belabberd. Fijne club, altijd beregezellig gehad, vooral bij de veteranen. Wat hebben we altijd gefeest. Vorig jaar gingen we toch maar eens een paar wedstrijdjes kijken hoe dat ging met onze kleindochter. Nou, opa zat te glimmen op de tribune. Ze was balvast en heeft het spelletje goed door. En nooit zomaar op het doel knallen. Nee, eerst kijken of er iemand nog beter voor staat, een echte teamplayer. Ik zeg nog tegen mijn zoon: ’Leuk, ik herken me in haar. Ik stond altijd midden-opbouw en midden-verdediging’. Na de wedstrijd nog een gesprekje gehad met haar trainer. Die kende ik nog, altijd mee samen gespeeld, een rustige introverte man. Ik zeg tegen hem: ‘Een leuk stel meiden heb je, daar is vast wel wat van te maken’. Hij glimlacht: ‘Ja, sie moeten nog viel leren. Maar het gaat om het plezier, dan komt dat alles vanselbst’.

Tijd verstrijkt snel, we waren al lang niet meer wezen kijken. Tot vorige week, de meiden speelden een belangrijke wedstrijd. Onze kleindochter begint op de bank. Na tien minuten blijkt die belangrijke wedstrijd eigenlijk een makkie, ze staan al voor met 7 – 0. Alleen, er wordt niet gewisseld, wat overigens normaal is bij handbal. Eigenlijk een ‘must’ bij jeugd en al helemaal met deze stand. De tegenstanders wisselen wel keurig door, en hun inzet is ondanks de achterstand onverminderd. Maar de vier meiden bij ons op de bank, die zitten nagels te bijten. Waarom, ze staan toch ruim voor, de wedstrijd is gespeeld. Ik weet niet waar ik het vandaan haal, maar waterpolo-trainer Sven-Erik Uri flitst ineens door mijn hoofd. Hij wisselde zijn complete team in een uiterst belangrijke wedstrijd. Ze stonden voor met 4 – 1. Zijn wissels beloonden die ‘move’ met zeven doelpunten op rij! Dat is motiveren, zo smeed je een sterk team. En dan zit ik hier naar een compleet ander niveau te kijken, ook nog eens naar sensibele meiden van 13-14 jaar!!?? Mijn prostaat speelde op, dus ik ging maar even naar de WC, de spanning is uit de wedstrijd maar niet uit mij. Nog net zie ik een lichte overtreding van de tegenstander. Gewoon een lompigheidje, kan gebeuren. Op die leeftijd hebben meiden nog niet altijd de controle over hun te snel groeiende onderdelen. Maar daar vergeet onze trainer zijn introverte inborst en loopt druk tegen die zwarte lijn aan te dribbelen en vraagt heel irritant om een tijdstraf. ‘Wat is er met die aan de hand’, vraag ik me af.

Als ik m’n plaats weer inneem zegt Oma tegen me: ‘Ze zit nog steeds op de bank!’. ‘Och, ze zal er wel in de tweede helft inkomen’. Het is 12 – 1 en de eerste helft gaat de laatste minuut in. ‘Heej, ze moet invallen’. ‘Dat is belachelijk, ze moeten nog 50 seconden, maar ja, dan begint ze waarschijnlijk meteen in de tweede helft’. Nadat ze één keer op en neer heeft gelopen en één keer de bal voortreffelijk heeft mogen doorspelen, fluit de scheidsrechter.

Het hele team verzamelt zich in de hoek van de zaal, en onze trainer begint druk gesticulerend de boel op te fokken. Nu loop ik zelf nog maar pas zo’n kleine zestig jaar rond op sportvelden en in sportzalen. Dus ik zeg tegen Oma wat ik gezegd zou hebben: ‘Nou meiden, het loopt goed. We gaan die dingen die we op training hebben geleerd geconcentreerd uitvoeren. En we gaan goed doorwisselen, dus houd het tempo erin. Iets meer rust in het spel, laat de bal snel het werk doen en hou het achter goed dicht.’ De scheids fluit. Verrekt, hij stuurt de basis weer in het veld. Bij elke verloren bal zwaait hij met zijn armen langs de knieën en schudt boos met zijn hoofd als ware het een Champions-League-finale. ‘Waar maakt die zich druk over . . . ‘, vraagt Oma zich hardop af. Maar ik heb het intussen echt wel gehad. Onze kleindochter inclusief nog twee meiden zitten nog steeds nagelbijtend aan hun bank gekluisterd. Ze kijken naar hun zeven vriendinnen, die echt in mijn ogen niet zoveel beter zijn als de drie ballingen op de strafbank. Ik probeer me in te leven in die hoofdjes. Mijn grenzeloze empathie gaat met me aan de haal en drijft me in een donkere hoek van achterstelling, vernedering, negering, onbegrip en groot intens verdriet. Intussen staan hun vriendinnetjes met 25 – 2 voor en er zijn nog twee minuten te spelen. Onze kleindochter mag invallen als de klok nog 1:50 minuut aangeeft. Oma en ik kunnen deze vernedering niet aan, staan stilzwijgend op en gaan naar huis, we wachten niet op haar om samen wat te drinken. Want als oma en opa weten we hoe ze zich zal voelen, wie zou dat immers niet weten? Dan zitten er straks drie te huilen in een sportkantine. Het moment van opmonteren moeten we nog even uitstellen.

imageBlijkbaar is onze introverte trainer op onverklaarbare wijze geradicaliseerd. Zijn woorden ‘Ja, sie moeten nog viel leren. Maar het gaat om het plezier, dan komt dat alles vanselbst’, galmen pijnlijk door mijn hoofd. ‘Zo ga je niet met mentaal kwetsbare 13-jarige meiden om’, probeert Oma mijn analyse in te leiden. ‘Dit heeft niets, maar dan absoluut niets meer met sport te maken, het zijn potdomme meisjes van 13-14 jaar’, sis ik nogal pissig. ‘Nou ja, ik kan er toch ook niets aan doen’, schrikt Oma. ‘Nee, maar ik probeer al mijn hele leven lang jeugd-atleetjes te motiveren voor mijn sport. Ik geef iedereen altijd gelijkwaardig aanwijzingen, ik maak ze allemaal even belangrijk of ze nou 8 meter stoten of 12 meter. Ik ben niet voor niets al 58 jaar onafgebroken gek van atletiek, en atletiek van mij’. ‘Ja, maar atletiek is geen handbal, dit is een teamsport’, probeert Oma weer. ‘Nou nee, elke sport is een teamsport. Je doet het met elkaar. Sport is het podium waar we leren sociaal met elkaar om te gaan. Wij ouderen moeten aan de jeugd overbrengen hoe je elkaar beter maakt. Als wij al niet in staat zijn om wederzijds respect bij te brengen. Met onze ervaring kunnen we de jeugd stimuleren gezond met je lijf en geest aan de gang te gaan’.

‘Opa, wind je niet op, het is toch maar spel’, probeert Oma me weer rustig te krijgen.

‘Ja maar, we vinden toch allebei dat dit voor minstens drie jonge meiden een misselijk makende vorm van intimidatie is. Ze moesten een vertrouwenspersoon naar die wedstrijdjes laten kijken’, en we vervolgen onze driftige weg naar de auto, en ik realiseer me dat ik zelf vertrouwenspersoon was. ‘Als het een vent was, dan zei hij tegen die drie meiden dat ze niet in zijn team passen. Gewoon die grote broek aantrekken en ze naar huis sturen, dat ze bij hem moeten opkrassen. Dat ze beter hun lidmaatschap bij HV Belabberd kunnen inleveren. Want dit heeft niets meer met sociaal gedrag te maken, totaal niets met teambuilding en is overduidelijk respectloos intimiderend gedrag.’

Thuis gekomen gooi ik met het dichtgooien van de garagedeur de laatste frustratie van me af. Een kleine en een grote slingerkogel kijken me aan, het bosje speren dat slordig op het wandrek ligt, schrikt, en maakt een troostend geluid. Alsof ze me willen zeggen ‘Geduld is een schone kunst, en levenslessen zijn niet altijd prettig’.

Bij de koffie mompel ik nog voor me uit: ‘Hopelijk houdt iemand die klojo nog eens een spiegel voor’.

‘Waar heb je het over Opa . . . . ‘.

zaterdag 7 november 2015

Jehova

jehovaIk zit achter m’n computer te schrijven. Irritant, de bel gaat. Potverdomme wie kan dat weer zijn. Marijke is boven, dus moet ik me losrukken uit mijn zojuist moeizaam geformuleerde eindelijk lopende volzin. De voordeur is nog op slot, inclusief de twee nachtsloten, ook dat nog. Met meer dan tegenzin maak ik de deur open en twee overdreven vriendelijk kijkende mannen staan verwachtingsvol voor de deur.

‘Goedemorgen meneer, mag ik u iets te lezen aanbieden?’. Vier door het woord geblindeerde ogen kijken me aan.

Potnondedju flitst het door mijn hoofd, ‘Jehova’, en mijn korte geheugen is meteen die hele mooie eindelijk lopende volzin kwijt. De adrenaline klokt me naar de keel, maar ik moet netjes blijven.

‘Goedemorgen samen. Nee, ik lees nooit, ik schrijf liever en daar hebben jullie me net bij gestoord’.

‘Zozo, meneer, maar dan moet u toch eerst wat gelezen hebben’. En de oudste van de twee etaleert met twee knokige handen een kleurige folder in mijn richting. Ik voel de irritatie opborrelen. Ik wil die klojo’s te lijf gaan, ik wil die folder kapotscheuren, andere mensen lastig vallen met hun gezeik. Maar ik ga het gesprek aan, had ik natuurlijk niet moeten doen:

Hoezo, om te kunnen schrijven moet je gewoon eerst nadenken. Simpelweg je eigen verstand gebruiken. Gewoon je unieke grijze hersencellen open stellen. Als ik opschrijf wat een ander verzonnen heeft, of oreer wat een ander geschreven heeft, dan noemen ze dat of plagiaat, of godsdienstwaanzin en dat levert alleen maar grote ellende op’.

‘Maar u moet toch eerst de kennis opdoen, voordat u iets kunt opschrijven. En hierin vindt u de echte waarheid’. De man creëert afstand, zet een stap naar achteren en tilt die vale klote folder op. Wat potverdomme, de waarheid!

‘De waarheid voor mij is wat ik om me heen ervaar, daar denk ik goed over na, doe vervolgens verwoede pogingen om dat in mijn brein te ordenen en dat schrijf ik dan van me af. Moesten jullie ook eens proberen. Flikker die rotzooi weg, open je ogen, kijk om je heen en gebruik je eigen hart en ziel als referentiekader’.

‘Tjahaa . . maar dan moet u toch eerst gelezen hebben wat er geschreven staat’, hield de man vol en het foldertje zakt een klein beetje naar beneden. Zijn jongere kompaan knikte, wat een meeloper.

‘Nee, dat moesten we juist niet doen. Kijk naar de ellende in de wereld om je heen. De volgelingen van Allah en God snijden elkaar de kop af, verkrachten elkanders vrouwen en vermoorden weerloze kinderen. Simpelweg omdat ze elkaars waarheid niet accepteren die muurvast met bloed verankerd is in Koran en Bijbel. Nee, vertel mij niet wat ik moet lezen . . . ‘. De kompaan twijfelt plotseling zichtbaar aan zijn geloof ‘uhh . . . daar heeft meneer wel gelijk in . . . ‘.

De oudere man werpt zijn jongere kompaan een ijzige blik toe. ‘Jaaa . . maar dan moet u toch maar eens lezen wat hierin geschreven staat voor zolang u nog de tijd heeft’, hield de oudere man zichzelf staande in zijn lange grijze regenjas. Zijn ogen keken me gebroken aan, ik voel ‘t, het eindspel is begonnen, het foldertje bedekt nu slechts discreet zijn schaamstreek.

‘Je lijkt wel gehersenspoeld, je repeteerwekker loopt af, maar je wordt niet wakker. Je weigert blijkbaar elke dialoog. Ik wens jullie verder een gezegende dag’. Oei dat had ik niet moeten zeggen.

‘Ahaa . . . meneer gelooft dus wel, wil ik u er toch op wijzen dat hier toch de juiste richting staat beschreven’, mompelt hij zonder verdere overtuiging want het foldertje verdwijnt schielings in de vetleren tas.

‘Ja, ik geloof niet alleen, maar ik weet dat je mensen slechts kunt overtuigen door goed te doen! En ik vind dat mensen bekeren met onwrikbare verderfelijke teksten verboden moet worden. Een fijne dag verder en ik hoop dat jullie willen nadenken over dit gesprek. Goedemorgen’. Ik betrap me erop dat ik de voordeur overdreven zacht dicht druk.

Wie waren dat . . . ?’, vroeg Marijke.

Jehova . . . !’, antwoord ik.

Och God . . . ‘, zegt Marijke.

Buiten staan een oudere man en een jongere kompaan tegenover elkaar. De jongere wijst naar ons raam, en spreekt duidelijk geagiteerd met gespreide handen tegen de oudere man. Die staat onwrikbaar kaarsrecht, zijn grijze regenjas strak als hing hij aan een verankerd kleerhangertje. Een vetleren tas onder een arm geklemd. De andere hand priemde met een knokig wijsvingertje in de richting van zijn jongere kompaan. Zijn hoofd schudde vastberaden nee.

Zou ik toch een gelovige aan het denken hebben gezet? God zal het weten, of niet . . .

donderdag 5 november 2015

Kloosterstraat in Blerick, 125 jaar geleden

imageBestevader (Wiel Aerts) schreef in 1951 een column in ‘Ons blad’, het kerkblaadje van Blerick, Hout-Blerick en de Boekend met de titel: ‘De Kloeësterstraot vur sestig jaor truuk’. Overigens zijn veel van deze verhalen in 1997 gebundeld in een prachtig boek ‘Oèt d’n alden tièd’. In alle bescheidenheid en met respect voor Bestevader heb ik zijn mooie tekst aangevuld met foto’s en wat meer (genealogische) detailinformatie, zie hiervoor de verwijzingen. We krijgen zo een (nog) completer beeld hoe de Kloosterstraat (Koestraot) er 125 jaar geleden uitzag en wie er woonden. Maar we laten eerst Bestevader aan het woord:

'n Ald Blièricks tiep, Lueës Nöl, zag ens wie hae in de mesjienefebriek en ièzergeterie van Hille in de Baovestraot kwaam en al det werke en die drökte zoog: ‘Maar! Maar! Wet det heej raspelt en spint; wet det heej aan baord geit.’ As hae det druk gedoons d'n aafgeloupe zoómer in ós Kloeësterstraot hei gezeen, zuuj hae det ouk gezag höbbe. Die niej riolering legge, die door de vergruuëting van Blièrick nuuëdig waas, umdet die alde toch al te ing en verslete waas, die graafmesjiene die de grónk verwerkde, det gehei met die baddings vur de kank van die depe graaf aaf te damme vur die geweldige buùze in te legge, det goof enne mingelmoos van werkvolk en materiaal, zank en stein en gate det me good mós oètkièke det me neet de bein brook, en dao hóng met det werm waer 'n lóchje oèt die kepodde gaas- en rioleringsbuùze det me mei de naas toe mós halde. Maar, zult ge zegge, wae waas Lueës Nöl? Ein van ós veurvadere? Nae, want 't waas ennen alde jónggezel (vreejgezel). Eine van die woeë van Sleevenhièr haet gezag: ‘Zalig de armen van geest, enz. . .’. Enne geweldige groeëte kaerel dae zien laeve lank has aan zien moder eur hendje hei geloupe en wie hae allein op de werreld stóng de kos neet kós verdeene en in 't ermehuuske is gestorve. Maar noow nag de Kloèsterstraot, 't grótste leid is geleeje, 't begint op te schete, nag 'n gedeilte van 't waegdek legge en 'n fónkelnieje straot is d'r wir klaor en as die noow nag vól nieje winkelhuùs lik wie ze mei zegge - maar det zal nog wal wet deure. As me zich noow nag die alde Koestraot veurstelt. Laot ós det ens naogaon oèt miene schoeëltièd. Van de alde bewoeëners van de straot woeëne d'r nag twieë, namelik Louis Hille en de witvrouw (weduwe) Jean Nabbe.

1SAM_2Góng me van de Mert op de Pool aan, kreeg me links ièrs 't hoès van Sanger Hille [zie A], de enige manufacturezaak van Blièrick, woeëvan Louis Hille nag euver is. Den Kerpen Drees, veróngelök beej d'n brank beej Schoure. Nao zienen doeëd bleef d'n insigste zoon Sjang [zie B] met 'n paar alde vrouwkes euver, is later nao de stad getrokke en dao gestorve. As jónggezel, umdet hae te bang waas, wie ze zagte, um 'n maedje te vraoge. Den 't huuske van Thisse ein van de ièrste Blièrickse gerdeneers, enne Venlose van gebaorte. Den Frings [zie C] de koperslaeger. Det hoès steit d'r nag en is bewoeënd door Klaasse de leiendekker. Frings en zien vrouw Kerlien ware ouk Venlose, ze heie niks as 'n pleegdochter, Mina. Volges tante Kerlien 't veurbeeld en 't bleumke van de parochie. Den 'n aope terrein en den 'n groeëte boerderie met stel, scheure en magezièn van Carleij's Thies (Gröbbe) [zie D], boer en gemeinte-óntvenger en hangelaer in guano (kunsmis) en kaole. Van zien groeëte femièlie is, geluif ik, nemus mièr in Blièrick. Den Hermans Koeëbus [zie E], ièrs werkzaam in de febriek van Hille, later lantaeropstaeker en gemeinte-werkman en op hoeëge laeftièd in Blièrick gestorve nao ièrs met zien vrouw en groeëte femièlie golde broèlof geveerd te hëbbe. Zien groeëte femièlie is noow nag euver hièl Blièrick verspreid. Den de femièlie Heithuze [zie F], bekind um zien jonges met eur linkse bein. Den Levrinse Kuuëb [zie G], boer, gerdeneer en voorman, ouk hièl ald gewore en golde broèlof geveerd. Dao woeëne nag vuuël femièlies van in Blièrick. Den de smeed Pinge [zie H], 1SAM_6489enne echte grapjas, noow de Grot van Calypso (nummer 37) met zes jónges met zoeëwet Chinese name Jong en Jen en Jung en dreej nette maedjes. Die femièlie is zoeëwet gans geëmigreerd nao Amerika. En de letste aan dae kank de femièlie Goofers [zie I], bekker, mulder en jaeger. Dao leepe vruujer altièd 'n paar groeëte jachhung ronk. Hae deej vuuël jage met Clercx. Zien vrouw Mieke Tant haet nag lang in det hoès gewoeënd det d'r nag gedeiltelik steit, maar noow onbewoeënbaar is en aafgebroke zal waere. Den leep me taege de Pool aan woeë op 'n pómp stóng en 'n bleik (graasveld um de was te druuëge) waas vur ederein. Góng me wir truuk nao de Mert, den loog op d'n hook 'n klein huuske van Schöppen Driekske, later nao de begiène gegaon en dao gestorve. Den kreeg me 'n stök wei, Carleij's Bóngerd, met 'n groeëte alde hek naeve de straot. Naeve die hek 'n lieëgte, zo'n saort graaf woeë 't water in verzónk en me peere (wörm) kós vange um te visse. Den de huuskes van Peskes [zie J], de mangemaeker, later snièder Bernaards, Peskes ziene schoeënzoon. Peskes hei 'n groeëte femièlie, vuuël jonges die bekind ware as zengers, ouk meis oèt Blièrick vertrokke en den de kuùper Nelisse. Den leep d'r ennen aerdwaeg (1e Graaf van Loonstraot) met 'n bietje sintels op nao de stasie toe en den op d'n hook Schoures Jan [zie K] zien boerderieke, wet d'r noow (nummer 38) nag steit en beej 't kloeëster huùrt. 1SAM_Juliana1910Den 't hoès van Van Elswijck [zie L], ennen tummerman, beroemd um de döp die hae makde. Dao koch me vur dreej cent ennen dop, enne zoeëgeneumde ‘elswieker'. Dao kós nemus aan kómme tippe. Den de schoester Veugelers [zie M], beejgenaamd 'de Köls’ en d'n alde Gièrards beejgenaamd 'de Vièffrankskop', ennen alde renteneer. Dao gónge we altièd plante koupe, die hae trok in d'n haof achter zien hoès. Den Gelaudemans [zie N], krieëmer en winkeleer, later brökwachter, klein van pesteur maar kaerig (pittig). Zien winkelke met zien lekker brök en 'n groeët stök johannesbroeëd vur enne cent stóng beej de jeug good bekind. Den hei me nag de huùs van de femièlie Linskes en Mente, ens de elite van Blièrick, maar of d'r nag wet van euver is? Det zal neet vuuël zien. Sic transit! En den 't letste hoès wet d'r nag steit, die ruïne kinne we has zegge, waas 't hoès met brouwerie, ièrs van De Rijk [zie O], later van menièr Vogels (nummer 2, maar den wet veuroèt). Det hoès met ziene groeëte lingdeboum waas ens op zon- en fieësdaag de verzamelplaats van de gemeinte. Dao stoeide en speulde ens de Blièrickse jeug en loesterde de aldere nao 't niejs en de verkuip die de veldwachter nao de hoeëgmis van 't balkón van 't raodhoès aan 't volk veurloos. Daonao verspreidde zich 't mansvolk um in de herberge in d'n umtrek van de Mert beej 'n dröpke of 'n schöpke beer det niejs te bespraeke. Die huùs van de femièlies Linskes en Mente staon d'r ouk nag gedeiltelik. In die straot is dus in 'n gooj halve ieuw hièl wet gebeurd en hièl wet verangerd. Dao kós me wal has 'n book euver schriève, maar we zulle 't heej maar beej laote. We haope maar det in de toekóms alle verangeringe in de gooje richting zulle gaon toet heil van 't alde Blièrick in zien niej moeëj pekske.

1SAM_0A - Louis (Lodewijk Hubertus) Hillen werd op 25 augustus 1869 in Blerick geboren, zoon van Alexander (Sanger) Hillen en Maria Berdina Verschueren. Hij was importeur van pijpen en groothandelaar in rokersbenodigdheden. Daarnaast had hij een assurantiekantoor en was hij eigenaar van een steenoven aan de Tangkoel in Hout-Blerick. Hillen was een zeer invloedrijk man in Blerick. In de jaren twintig en dertig zat hij in de gemeenteraad van Maasbree. Vanaf 1930 was hij bovendien enige jaren wethouder. Ook was hij bestuurslid van diverse kerkelijke instellingen. Louis Hillen overleed op 19 oktober 1952, hij was ongehuwd.

B – Sjang (Joannes Hubert) Kerp (1866 Blerick-1941 Venlo), vrijgezelle zoon van Andries Kerp (1824 Blerick-1891 Blerick) en Joanna Smets (1824 Blerick-1884 Blerick). Kerpen Drees overleed 27 mei 1891 bij een brand.

C - Hendrik Frings (1829 Venlo-1908 Blerick), koperslager; was tweemaal getrouwd, (1) 1858 Sevenum met herbergierster Helena van den Homberg (1815 Straelen-1888 Blerick), (2) 1889 Venlo met herbergierster Cornelia Hubertina Carolina Beijen (1836 Venlo-1914 Blerick). Uit beide huwelijken geen kinderen, wel een pleegdochter Mina.

D – Mathijs Grubben (1835 Blerick-1915 Blerick), gemeente-ontvanger, zoon van Jan Grubben en Anna Maria Verrrijnen. Hij trouwde 1876 Helden mat Maria Louisa van den Beuken (1853 Helden-1915 Blerick), en kregen 12 kinderen. De naam Carleij komt van Jan Mathijs Carleij (1775 Schin op Geul-1863 Blerick), die een grote boerderij had aan de Kloosterstraat en schuin tegenover een grote boomgaard. Jan Mathijs Carleij was burgemeester van Maasbree 1830-1832 en 1835-1836. Hij was tweemaal getrouwd, (1) huwelijk met Ida Linssen (1796 Blerick-1815 Blerick) en (2) huwelijk met Antje Jans Ooijevaar (1781 Barsingerhorn-NH).

E – Jacobus Hubertus Hermans (1849 Blerick-1929 Blerick), trouwde in 1874 met Catharina Hubertina van Avesaat (1853 Blerick-1925 Blerick). De hele Kloosterstraat werd in 1924 versierde voor hun Gouden Bruiloft.

F - Joannes Christiaan Hubertus Heijthuijsen (1823 Maasbracht-1892 Blerick), winkelier en dijkwachter, zoon van Theodorus Heijthuijsen en Martina Tilborg. Trouwde 1862 Neer met Joanna Bollen (1834 Blerick-1907 Blerick), tapster en dienstmeid, dochter van Joannes Bollen (timmerman) en Willemina Tijssen (dienstmeid en landbouwster). Zij woonden in Neer op de Waije en na 1874 in Blerick, en hadden 5 dochters en 4 zoons.

G - Op nummer 35 woonde Levrinze Kuëb Titulaer (1837 Venlo-1928 Blerick). Die was boer, gerdeneer, voerman, lijndrijver en samen met zijn vrouw Wilhelmina van Eldijk (1850 Maasbommel-1923 Blerick) hadden ze 15 kinderen, 5 dochters en 10 zoons. Levrinze Kuëb was een van de laatste lijndrijvers, hij trok de schepen stroomopwaarts richting Luik. Daarnaast reed hij als voerman met paard en kar veel vracht op het Duitse Ruhrgebied, en sleet hij koopwaar op de dorpen. In de minder drukke tijd bewerkte hij ook nog zijn eigen grond. De zoons groeiden uit tot bomen van kerels, waar moeder Wilhelmina als een kloek over waakte. Wiel en Piet bleven het langst thuis, en werden na sluitingstijd geregeld door hun moeder uit de grot van Calypso opgehaald. Een keer was Bolle Pietje haar voor en moesten de broers voor één nacht in het kotje voor openbare dronkenschap. In de grot van Calypso was een vreemd clubje gehuisvest met een zeer beperkt aantal leden. Slechts als je zonder te ‘kloeken’ een stevel bier van drie liter naar binnen kon werken, werd je toegelaten tot het selecte groepje. Vier zoons van Levrinze Kuëb waren lid. In 1922 werd hun Gouden Bruiloft groots gevierd, ze woonden toen aan de Witherenstraat.

H - Op nummer 37 woonde Peeter Pingen (1835 Meerlo – 1913 Blerick ), hoefsmid, in 1866 getrouwd met Joanna Stroeks (1842 Blerick – 1892 Blerick). Ze hadden 4 dochters en 8 zoons. De voorgevel van hun huis lag niet keurig parallel aan de rooilijn van de Kloosterstraat, maar lag daar eigenwijs dwars op. Dat slordige bouwpatroon maakte van Blerick dat typische pittoreske dorp. Tot 1905 was het een smederij. Eind negentiende, begin twintigste eeuw waren er overigens in de kern van Blerick drie smeden: Pingen in de Kloosterstraat, Hermans aan de Steegstraat en Derks op de hoek Witherenstraat/Kloosterstraat. Brouwer Louis Wolters van stoombierbrouwerij La Belle Alliance uit Venlo kocht het pand aan het begin van de twintigste eeuw van smid Peter Pingen. Hij zocht blijkbaar nieuwe afzet voor zijn bier en begon er een kroeg. Wolters was ook degene die het idee kreeg om de hele binnenkant van het café van kurk te voorzien. Vrijwel de gehele wand en het plafond was met schors van de kurkeik betimmerd. Op sommige plaatsen waren stukken spiegelglas aangebracht. Door dit alles kreeg het café de aanblik van een grot , en men besloot het dan ook de ‘Grot van Calypso’ te noemen. De grot werd vooral de eerste decennia druk bezocht door spoorwegarbeiders, die er op een gegeven moment de broederschap van het bier oprichten. En door de aantrekkingskracht van het Blerickse centrum van al die nieuwe arbeiders werd het ook wel in de volksmond de Zeedijk genoemd.

Handrie Janssen (1879 Blerick – 1943 Blerick) was van 1922 tot zijn overlijden in 1943 de kastelein van de Grot van Calypso. Hij was een zoon van de Venlose Johan Janssen (1826 Venlo-1883 Venlo) en de Blerickse Adelaïde Titulaer (1839 Blerick-1900 Blerick). Hij was tweemaal getrouwd. In 1903 met Johanna Gertruda Hubertina Bongartz, dochter van een garagehouder / kolenboer, die in 1906 acht dagen na de geboorte van hun tweede kind in het kraambed is overleden. In 1910 hertrouwde Handrie met Gertruda Maria Hubertina Lamberts, er kwamen nog drie kinderen bij.

Handrie had een technische opleiding genoten en was niet erg honkvast, in 1911 verbleef hij nog in Londen als machinebouwer. Vanaf 1912 werkte hij als elektricien aan de ‘verlichting’ van Venlo. Toen hij zich gepasseerd voelde bij een promotie, omdat de Gemeente Venlo een technicus van ‘buiten’ aannam, heeft hij ontslag genomen. Met hulp van familie van zijn moeder kon hij op de Kloosterstraat beginnen in de voormalige smederij met woonhuis, de ‘Grot van Calypso’ . Handrie is in 1943 in zijn slaap gestorven aan een hartstilstand, zijn zoon Joep nam de zaak over. Het oude maar slecht onderhouden pand waarin de Grot was gevestigd, moest in 1965 wijken toen de Kloosterstraat werd doorgetrokken naar de Witherenstraat. Joep Janssen (Joep van de Grot)was dus gedurende 22 jaar de laatste kastelein in de grot. Alweer een markant pand met een rijke historie moest van het Blerickse toneel.

I - Op nummer 39 woonde Jan Goofers (1823 Weert-1895 Blerick), molenaar, bakker en jager. Zijn tweede vrouw Mieke Tant was een typisch Blericks dorpsfiguur. Zij dreef een handeltje in koloniale waren en verkocht brood. Mieke Tant was erg gul en gaf veel aan de armen van Blerick. Veel kinderen uit de Boekend aten tussen de middag hun boterhammen bij haar op. De kinderen moesten in Blerick naar school, omdat in hun dorp nog geen school was. Mieke Tant heette eigenlijk Johanna Maria van den Beuken (1847 Helden – 1928 Blerick), en was tweemaal getrouwd. In 1871 in Helden met Mathieu Hermkens, en in 1892 Blerick met de 69-jarige Joannes Goofers (molenaar en koopman). Joannes Goofers was al twee keer eerder getrouwd 1847 met Maria Josepha Hoffman (3 kinderen) en Maria Coopmans (8 kinderen). Op 15 juli 1872 ging de standaardmolen te Blerick voor 3000 gulden naar Jan Goofers, koopman in Blerick. Zoon Lambertus (1851SAM_39-1948), getr. Anna Maria Lormans, nam het handwerk van zijn vader over in 1898.

J – Martinus Peskens (1826 Buggenum-1887 Blerick), mandenmaker; trouwde 1851 met Margaretha Jacobs (1827 Blerick-1883 Blerick). Ze kregen 2 dochters en 6 zoons. Snièder Bernaards is waarschijnlijk kleermaker Johannes Bernardus Driessen, die trouwde met dochter Willemina Peskens en in haar ouderlijk huis gingen wonen.

K – Johannes Hubertus Schouren (1826 Tegelen-1908 Blerick; getrouwd met Maria Dorothea Paulina Gertrudis Hubertina Peeters (1842 Blerick-1926 Venlo), zes kinderen waarvan er vijf jong overlijden.

L – waarschijnlijk is dit de stoelendraaier / houtdraaier Joseph Francis van Elswijck (1834 Venlo-1911 Venlo), getrouwd met Maria Helena Klein (1842 Venlo-1934 Venlo).

M – Johannes Veugelers (1860 Neer-1911 Blerick), getrouwd met Margaretha Hubertina Jacobs (1862 Blerick-1945 Assen).

N – Nicolaas Renier Geloudemans (1839 Breda-1931 Blerick), bakker, winkelier, brugwachter; getrouwd met Johanna Maria Antonetta Joosten (1841 Venlo-1910 Venlo). Ze kregen zeven kinderen, waarvan er drie jong overleden.

O - Op de hoek Kloosterstraat-Antoniuslaan lag het markante pand van brouwerij de Rijk. In 1895 werd dit verkocht aan de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid. De brouwerij werd overgenomen door Leonard Hubert Vogels (1850 Buggenum – 1925 Venlo) en zijn vrouw Helena Joanna Jongmans (1849 Leiden – 1908 Blerick).

zondag 27 september 2015

Blootjesvolk


Het pad van de camping naar het strand slingert door een prachtig natuurgebied. De zon onderbreekt zoals iedere dag de monotoon strakblauwe hemel. We lopen in de richting van het lokkende geluid van de golven. In de verte dansen de zeilen van de kite-surfers zenuwachtig op en neer. Ze lijken een beetje op de kleurrijke vlinders die links en rechts van het pad de laatste bloemen aandoen. Ik loop dit pad elke dag vrolijk keuvelend samen met Marijke en mijn schoonzus Bertha, we verheugen ons op alweer een half uurtje zwemmen in zee. Mijn zwager houdt niet zo van zwemmen, die blijft liever bij de camper en speurt voor ons naar interessante stukjes in de digitale Telegraaf.

We hoeven maar één duin over. Wij moeten dan wel rechtsaf het strand op, 'n stukje voorbij de douches worden de handdoeken klaargelegd. Linksaf gaan we nooit, de eerste 50 meter is immers niemandsland en daarna begint het strand voor het blootjesvolk. Ik hou liever de zwembroek aan, en de ook reeds in leeftijd gevorderde zusjes prefereren een degelijk badpak. Ze zien er allebei nog goed uit, al vinden ze zelf van niet. De gebruinde teint en de strakke tweede huid maakt ze 10 jaartjes jonger.

Dat geldt zeker niet voor het blootjesvolk. Ik kijk er niet bewust naar, maar de laatste dagen rukken ze steeds meer op in onze richting. Ze moeten zelf weten hoe ze erbij lopen, maar dan mag ik ook zelf vinden dat het niet erg esthetisch is. Zeker niet voor de ouderen zoals wij. Zo hangt daar elke dag een oude man met zijn blote kont wijdbeens in zijn tuinstoel. Zijn beide voeten zover mogelijk uit elkaar geplaatst in het rulle zand. Het enige dat hij draagt is een witte strohoed. En hij is verder overduidelijk linksdragend, want zijn verfrommelde zootje hangt scheef tegen zijn linker bovenbeen. Waarom hij altijd in de richting van het keurig geklede deel van het strand kijkt, en met zijn rug naar het blootjesvolk zit, wist ik niet. Ik vroeg het in mijn beste Frans aan mijn buurman, die me schouder ophalend toevertrouwde 'waarschijnlijk een exhibitionist'

We lopen het water in, het heldere blauwe water maakt lekkere golfjes. 'Wat doet die hier?', zegt een van de zusjes. En we kijken naar een oudere blote dame die als een aap door het water loopt. Beide armen gehoekt omhoog alsof ze met haar handen ergens houvast zoekt in het luchtledige. Tot aan haar kruis in het water huppelt ze parallel langs de kustlijn. 'Volgens mij is ze aan het aqua-joggen', oppert het andere zusje. 'Ik zie alleen dat ze d'r gortdroge poes in ons zwemwater loopt te soppen. En een ding weet ik zeker, ik ga vandaag niet met mijn kop onder water . . . ', schiet mij er zomaar uit. De beide zusjes reageren niet, en zwemmen manmoedig voor me uit richting Italië.

Na het zwemmen staan we altijd geruime tijd onder de douche om er zeker van te zijn dat alle zout, en wat er nog meer in water kan zitten, van ons is afgespoeld. Maar we hebben weer heerlijk gezwommen, en vleien ons op de badhanddoeken om in de behaaglijke zon te drogen. Ik leg mijn pet over m'n ogen en sluit me af van alles en iedereen. 
'Moet je dat zien, dat is toch echt belachelijk . . . ', hoor ik. Nieuwsgierig schuif ik mijn pet aan de kant en richt  me half op. Ajakkes, ik kijk recht op een goorbruin rozetje, ingeklemd tussen twee onooglijke behaarde billen. 'Nu snap ik pas waarom sommige mannen ertoe komen om hun poepertje te laten bleken, die klojo hier voor ons kan wel een bleekbeurtje gebruiken. . . ', mompel ik. De zusjes zijn wel gewend aan mijn opmerkingen en reageren gelaten: 'Nee jôh, moet je die twee zien, die twee oudjes daar zijn een kuil aan het graven'. En potdomme, in ons niemandsland liggen twee oudjes op handen en voeten in de blote kont een kuil te graven. 'Dat is echt belachelijk en ordinair, dat doe je toch niet . . . '.  'Nee, werkelijk, dat heeft geen porem, hier komen toch ook kinderen op het strand', hoor ik de zusjes moraliserend tegen elkaar zeggen. 'Dat moet die met zijn witte strohoedje toch allemaal missen', probeer ik het maar op een nette manier. En de twee oudjes gaan werkelijk als dollen tekeer om die kuil zo diep mogelijk te krijgen. De vrouwelijke helft van de twee grijpt een klein emmertje, oh jeetje, ze spreidt haar benen en begint met dat emmertje in die kuil te schrapen. Dit verdient passend commentaar, ik kan er niets meer aan doen. Net op het moment dat ze haar zanderige vrouwelijkheid in onze richting priemt floept me eruit: 'Je kunt wel zien dat ze vanmiddag gepaneerde kalkoen heeft gegeten . . . '. Vier verontwaardigde ogen kijken me aan, en ik besluit me maar weer achter mijn pet te verbergen.

Op de achtergrond hoor ik nog wel dat de twee zusjes statistisch hebben beredeneerd dat zeker driekwart van het blootjesvolk bestaat uit alleengaande mannen. Ja, dat had ik ook al vastgesteld, en ook dat ze allemaal een opvallend zoekende blik hanteren. Ja, en ook dat ze als ze naar de zee lopen, ze dat niet doen om naar die zee te gaan kijken. Steeds draaien ze zich om als hun voeten water voelen, plaatsen hun handen achter tegen de heupen, drukken daarmee het bekken naar voren, en kijken dan heel arrogant over het blootjesvolk heen over het duin. Mijn Franse buurman is verdwenen, die had vast geweten waarom ze dat doen. Ik zou het niet weten.


We zijn het liggen beu en zitten netjes als drie kleine kleutertjes naast elkaar in het zand, ik als de onschuldige deugd in het midden. 'Kijk eens wat die eigenaardig loopt', zegt een van de zusjes. Een blote dame met niet onverdienstelijke billen heupwiegt over het strand. 'Haar billen gaan op en neer, maar haar heupen bewegen ook nog tegengesteld beurtelings van voren naar achteren'.
'Ja, dat is anders als heupwiegen, hoe moet je dat nu kort omschrijven?', zegt de ene zus tegen de andere. Ik ben altijd bereid om mijn vrouw en liefste schoonzus te helpen: 'Heel simpel, ze beweegt haar billen net zoals de lippen van een herkauwende kameel', probeer ik. De twee zusjes kijken me aan, vervolgens weer naar de dame, en een van de twee beweegt haar mond als ware het . . . . 'Hij heeft gelijk, daar lijkt het op'.

We slenteren terug en overleggen of we bij de camper nu wel of niet een wijntje zullen drinken. 

'En een bloot stukje kaas . . . . ', besluit ik.

zaterdag 26 september 2015

Ik durf niet meer

Mijn hele opvoeding, opleiding en carrière stonden in het teken van inzet, openheid en eerlijkheid. Recht voor de raap, doen wat je zegt en met je omgeving open communiceren, onbaatzuchtig helpen en keihard werken voor je baas en voor je gezin. Sinds tien jaar ben ik met pensioen en heb nu meer de tijd om alles met iets meer afstand te bekijken. Het is tijd voor een grondige analyse. Steeds meer ga ik twijfelen aan mezelf? Heb ik het wel goed gedaan? Het is nog steeds niet te laat om weer volledig in te stappen en mee te draaien in de nieuwe maatschappij, toch?
Want blijkbaar heb ik het altijd fout gedaan, nu heb ik nog de tijd om dat te herstellen. Ik had de kantjes ervan af moeten lopen, ik had anderen gewoon in de stront moeten laten zakken en meer de kluit moeten besodemieteren. Wij simpele zielen dachten nog iets te moeten opbouwen, wilden werken aan een betere toekomst voor onze kinderen. Het is nog steeds niet te laat. Ik zou nog eventueel in de politiek kunnen stappen, met Rutte als ultieme rolmodel. Of zou ik het toch meer in de financiële branche moeten zoeken, een leidinggevende functie bij een bank, een zorgverzekering of een pensioenfonds lijkt me wel wat. Zomaar lekker erop los woekeren met de zuur bijeen gespaarde centjes van het klootjesvolk, dat te stom is om het systeem te begrijpen. Misschien moet ik iets dichterbij m'n talent blijven, statisticus in de auto-industrie?
Ik ben er nog niet uit, maar ben er toch steeds meer van overtuigd dat ik het compleet anders moet gaan aanpakken. Want als ik niets doe, gewoon achter de geraniums blijf zitten, dan verdampen mijn spaarcentjes, mijn pensioen en mijn AOW toch maar. Ik wil me ook aansluiten bij die gewetenloze aasgieren die  gemeenschapsgeld roven, waar dat klootjesvolk zo hard voor heeft gewerkt.
Maar eerst moet ik nog afleren om open te zijn, om niet meer te zeggen wat me bezig houdt. Neem nou die vluchtelingencrisis. Jullie weten inmiddels hoe ik in het leven sta, jullie weten hoe ik erover denk, jullie weten dat ik nu ook nog steeds iedereen zonder eigenbelang wil helpen. Maar ik durf niet meer, ik durf geen kritische noot meer te laten horen, ik durf niet meer naar serieuze alternatieven te zoeken. Ik durf niet meer te zeggen dat er ook economische gelukszoekers tussen zitten, ik durf niet meer te zeggen dat we best wat selectiever zouden kunnen toelaten.
Ik zit onder mijn luifeltje in Zuid-Frankrijk, het angstzweet loopt me over de rug. Ik durf niet meer, ik vertrouw de Pauwen, Nieuwsuren en Brandpunten ook al niet meer. Eigenlijk durf ik niet eens te zeggen dat daar alleen maar de goedgebekte hyena's van de nieuwe maatschappij mogen aanschuiven. Soms herken ik mezelf ergens verscholen op de publieke tribune, iemand waagt stamelend een bescheiden kritische opmerking. Ze laten je niet uitpraten, ze onderbreken je en draaien de camera snel naar die betaalde zure opinieverkrachters. Elk kritisch geluid wordt vernederd naar de donkere krochten van het populisme, in die donkere asociale of fascistische hoek getrapt. Nee, ik durf niet meer, ik denk dat ik straks mijn luifeltje maar verhuis naar Spanje. Nee, niet naar Zwarte Piet, want dat durf ik ook al niet meer. Hoe zou het overigens met Arnold Karskens zijn, die durfde wel. Leeft die nog?
Nee, ik durf niet meer. Maar toch komt er een moment dat we zullen moeten ingrijpen. Dat we die aasgieren moeten stoppen die onze koopkracht verkrachten ten gunste van zichzelf en hun zogenaamde idealen. Want wij hebben toch geen fascistische en asociale trekjes? Onze opvoeding, opleiding en carrière stonden toch in het teken van inzet, openheid en eerlijkheid. Wij durfden alleen niet de kluit te besodemieteren . . . .

woensdag 16 september 2015

Jeugdtrauma's

Wij babyboomers hebben de oorlog niet meegemaakt, zijn opgegroeid in vrijheid en blijheid. Wij babyboomers hebben nooit honger gekend, hebben alleen maar voorspoed en overvloed gekend. Wij babyboomers zijn volkomen gevrijwaard van jeugdtrauma's, weten niet eens wat dat betekent? Nou, ik ben geboren in 1947, en ik kan het daar niet mee eens zijn! Nog steeds lopen de rillingen me over de rug als ik denk aan de kapper. Nog steeds wordt ik badend in het angstzweet wakker als ik denk aan de tandarts.

Midden vijftiger jaren. Het is woensdag, het is schitterend weer en ik ren van school naar huis. Vlug de ouwe kleren aan en naar buiten spelen op het Liëuweriksveldje. Maar mijn moeder is deze keer resoluut: 'Jan, je moet nu toch echt eerst naar de kapper! Ik heb het al te vaak uitgesteld, maar je loopt er schandalig bij. Zondag is pap jarig, familie komt op bezoek en dan moet je er netjes uitzien'. 'Asjeblief mam, asjeblief . . . ', en sla mijn armpjes zo lief mogelijk om haar heen. Ze streelt met haar hand door m'n haar: 'zie je wel, ik kom er bijna niet meer door met m'n hand, je moet echt naar de kapper'. En even later loop ik met een paar kwartjes stijf geknepen in m'n hand de straat uit, bij Gielen de slager linksom de Pepijnstraat in. Elk steentje op de weg moet het ontgelden en wordt zover mogelijk weggetrapt. Bij kapper Cromvoets kraakt de deur en door een kort gangetje kom ik in de kapperssalon. De schrik slaat me om het hartje, de kwartjes pijnigen mijn blauw aangelopen vingertjes. 
Salon, het lijkt wel een slachthok! Haren op de grond, de kapper in lange witte jas. Keurig opgevoed zeg ik 'hallo . . ', maar niemand reageert. Niemand kijkt op. De kapper gaat door met zijn scheerbeurt, de man op de slachtbank zit doodstil. Een wachtende man blijft verborgen achter zijn krant, en nog een man kijkt voorovergebogen onbewogen naar de gele zeilen vloerbedekking. Wat zenuwachtig schuif ik op een leegstaande stoel, en het verschrikkelijke wachten begint. Want ik wil hier zo snel mogelijk weer weg, en het Liëuweriksveldje huppelt uitdagend door mijn hoofd als een smachtend beloofde land. En ik haat die onrechtvaardige regel, de volwassenen gaan altijd vóór. Leeftijdsdiscriminatie heet dat nu. De scheerbeurt is voorbij, de ene man rekent af en de volgende gaat zitten. 'Knippen? Hoe wil je ze hebben?'. 'Graag een beetje gedekt, want ik heb morgen een bruiloft!'. Potverdomme, de kapper steekt een sigaretje op en gaat eerst uitvoerig een gesprek aan van wie er gaat trouwen, waar ze gaan trouwen en hoe groot de bruiloft wel niet is. Oh jeee, de deur kraakt, als het potdomme maar geen volwassene is. Hè, gelukkig, het is Matje Kappel die ook veroordeeld is tot een strafmiddagje kopscheren. De laatste volwassene is aan de beurt, het valt mee, die wil geschoren worden. Ik schuif naar het puntje van mijn stoel, startklaar die knipzetel te bestijgen. Potnondedjuu, de deur kraakt. Mijn ogen pijnigen mijn oogkassen, ik staar naar die deur. Potverdomme nog aan toe, het is de ouwe Hermans. In zijn driekleurig grijs, zijn grijze hoed op die botte kop gedrukt, met daartussen geklemd die onafscheidelijke grote sigaar. Het Liëuweriksveldje verdampt als een fata morgana, op haast onbereikbare afstand doemt om onverklaarbare redenen verschrikkelijk ver weg de Sahara op in mijn gedachten. Dit is zo onrechtvaardig, dit is verschrikkelijk, ik heb me in mijn leven nog nooit zo ongelukkig gevoeld. Ik had al een hekel aan die ouwe Hermans, maar nu zou ik die sigaar wel andersom in zijn stomme kop willen duwen en die hoed over zijn oren willen stropen. Ik sluit mijn ogen, sla mijn armpjes over elkaar en besluit lijdzaam te lijden en te ervaren hoe pijnlijk wachten kan zijn.
'De volgende . . . ', zegt Cromvoets en ik ontwaak uit mijn kwelling en klim in die lederen martelzetel. Met een paar stevige pedaaltrappen schokt de stoel omhoog in de gewenste knipstand. Ik krijg zo'n schurend wit papiertje veel te strak om mijn zachte halsje geplakt. Een niet meer geheel schone ooit witte cape wordt over me heen gedrapeerd en alweer te strak in mijn iele nekje vastgeknoopt. 'Heeft mam je centen meegegeven?', vraagt de kapper. En ik tover de inmiddels gloeiend hete kwartjes onder dat spooklaken vandaan en leg ze op het marmeren blad van de slachtkast. De kwartjes verdwijnen in de la en Cromvoets steekt zijn volgende sigaretje aan. 'Nou potdomme, begin maar . . . ', wil ik wel uitschreeuwen. Maar tergend langzaam trekt hij aan zijn sigaret en maakt voor die ouwe Hermans zelfs de deur open.
Hij grijpt de zware zilverkleurige tondeuse, plaatst zijn linkerhand met gespreide vingers zo lomp mogelijk op mijn hoofd. De koude haarmaaier wordt met zijn scherpe tandjes in mijn nek gezet en pijnlijk knippend over mijn gevoelig schedeltje naar zijn linkerhand getransporteerd. Ik doe weer de ogen dicht en onderga die verschrikkelijke kwelling langs de hele omtrek van mijn hoofd. Hij legt dat ding neer en ik denk dat ik klaar ben. Nee hoor, hij pakt zo'n lang knipmes en slijpt die soepeltjes met lange halen over zo'n lange leren lap. Ik sluit mijn ogen weer en blijf doodstil zitten. Ik voel dat vlijmscherpe moordwapen mijn zachte nekhaardjes wegschrapen. Het wordt rood voor mijn ogen, het angstzweet loopt over m'n rug, maar ik heb het overleefd. Hij haalt die witte cape weg, klopt die uit en zwaait hem met één beweging over de stoel. Het witte papiertje wordt van mijn nekje gerukt en een grote behangkwast verwijdert met woeste halen de achtergebleven haartjes. Ik vlieg uit de stoel, roep nog snel 'hôjje . . ' en sprint naar huis. Het jeukt en kriebelt op mijn rug, blijkbaar niet alle haartjes zijn in de behangkwast terecht gekomen. Thuis vlug de ouwe kleren aan. 'Maar jongen, wat zie jij eruit, verschrikkelijk, je lijkt wel een bloempot! Ik zal toch eens tegen je vader zeggen dat die Cromvoets je de volgende keer een beetje beter moet knippen . . . ', jammert mijn moeder. Maar dat is aan mij niet meer besteed, het Liëuweriksveldje is plotseling geen fata morgana meer. En mede dankzij Cromvoets besluit ik later nooit meer naar een kapper te gaan. We hebben een eigen tondeuse aangeschaft, en mijn vrouw ontdoet mij al jaren met zachte hand zo kort mogelijk van mijn overtollige haar.
Geen jeugdtrauma's, vergeet 't maar. Nou, en dan heb ik het nog niet eens gehad over de tandarts. Dat dan maar een volgende keer.

vrijdag 7 augustus 2015

In memoriam: hotel Bos

imageOp de hoek Kloosterstraat-Antoniuslaan in Blerick lag eens het markante pand van brouwerij de Rijk. In 1895 werd dit verkocht aan de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid en opgenomen in het kloostercomplex. De brouwerij werd indertijd overgenomen en verplaatst door Leonard Hubert Vogels (1850 Buggenum – 1925 Venlo) en zijn vrouw Helena Joanna Jongmans (1849 Leiden – 1908 Blerick). Zij bouwden een mooi pand aan de Antoniuslaan 60, ergens tussen de Rutgerusgang en 1ste Lambertusstraat.

Dit wordt later overgenomen door Augustinus Julianus Leonardus Bos (1876 Grubbenvorst – 1944 Blerick) en zijn vrouw Wilhelmina Johanna Hubertina Driessen (1878 Kessel – 1944 Blerick). August Bos was de zoon van de Grubbenvorster brouwer Pieter Jan Bos, eigenaar van herberg en brouwerij ‘den Ancker’, op de hoek van de Dorpstraat en de Pastoorstraat in Grubbenvorst. En ook zoon August noemde zijn brouwerij ‘het Anker’. Het anker heeft trouwens niets met de scheepvaart te maken, maar staat voor een vaatje bier van 36 liter! Ook zoon Rob (Robertus Theodorus Antonius, 1911 – 1944) ging werken in het bedrijf.

Tot 1944 drijven zij het toen héél bekende Hotel Bos. Het nam een belangrijke plaats in het sociale leven van Blerick in. Er werd vergaderd, gerepeteerd door Orpheus, bruiloften en partijen gehouden. Met de kermis en met carnaval was het een vertrouwd adres voor vele Blerickenaren. In de zomer was er een mooi overdekt terras, overgroeid door een bloeiende wingerd.

image

af2Daar komt op zaterdag 28 oktober 1944 abrupt een einde aan, wanneer het 2nd Tactical Air Force bombardementen uitvoert op de Maasbruggen. Niet alle bommen raken het gewenste doel. Hotel Bos krijgt een voltreffer en vader (67jr), moeder (66jr) en zoon Rob (32jr)overleven het niet. Ze vinden hun laatste rustplaats op het Antoniuskerkhof te Blerick, grafnummer 86a, b en c.

Door één noodlottige bom worden drie mensen uit het leven gerukt en Hotel Bos definitief van de kaart geveegd in Blerick.

Voor mij een moment om even bij stil te staan.

vrijdag 31 juli 2015

Trias politica

clip_image002 De Franse filosoof Montesquieu (1689 – 1755) had het allemaal zo mooi uitgedacht in zijn ‘trias politica’. Om de vrijheid en gelijkheid van ons simpele burgers te bewaken moesten de drie machten duidelijk en controleerbaar gescheiden worden. De wetgevende macht (het parlement), de uitvoerende macht (de regering) en de rechtsprekende macht (rechtbanken). Met onze parlementaire democratie (stemrecht) zorgen we ervoor dat een van de drie niet de overhand krijgt. Keurig geregeld, kan bijna niet mis, alleen de huidige praktijk loochenstraft alles.

Het is lekker weer en heb wat gekogelslingerd bij de stuw in Baarlo. Nog even nagenieten op een bank aan de Maas, naast me gaat een keurige man met stropdas zitten die een roodgekleurd verkiezingspamflet doorbladert. Ik zit in m’n trainingskloffie wat uit te dampen, hij bekijkt me enige tijd onderzoekend en vraagt: ‘Wat stem jij eigenlijk? Links of rechts’. Toevallig zit ik ietsjes rechts uit het midden en probeer grappig te zijn: ‘Ik voel me duidelijk centrumrechts!’. Hij kijkt me aan als een overrijpe tomaat, dus ik doe maar snel een poging het gesprek een positieve wending te geven en oreer verder: ‘Aan de kleur van dat foldertje te zien stem jij progressief, ik hou het zelf meer op gematigd conservatief’. Er volgt een diepe zucht, de man scheurt z’n foldertje twee keer doormidden en fluistert in m’n oor alsof niemand dat mag horen: ‘Die Wilders heeft ergens wel gelijk, ze moeten van ons pensioen afblijven, opgesodemieterd met die dure linkse hobby’s en geen rooie cent meer naar Europa!’. Hij leunt tevreden over zichzelf achteruit, strekt daarbij zijn rechterarm over de rugleuning en kijkt me triomfantelijk vragend aan. Ik laat me echter nooit zo gemakkelijk wegzetten: ‘Ja, maar Marianne Thieme is vimagean mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie en volgens menneke Pechtold begint alles bij onderwijs, onderwijs, onderwijs . . . , maar goed dat ze samen geen meerderheid hebben, want dan moesten we elke morgen weer naar school, aten we ‘s middags bruune boon’n zonder spek en veroordeelde Rutte ze vanavond op ’t journaal als staatsgevaarlijk’. De man schuift sterk gepolariseerd extreemlinks op de eerst zo vriendelijk ogende bank, staat op en snauwt me toe: ‘Zo zo, meneer de kogelwerper, een beetje de slimmerik uithangen hè, jij denkt dat je alles weet maar je snapt er geen flikker van, je lijkt wel een politicus!’. De man hupt geïrriteerd op z’n fiets en rijdt dwars over het pasgemaaide gras rechtsaf richting Baarlo. ‘Dat zal Groen-Links niet leuk vinden . . . ’, roep ik hem nog na. Maar de man heeft wel gelijk. Wij moesten op het werk altijd samenwerken om die ene belangrijke gezamenlijke doelstelling te halen. Maar die politici werken elkaar alleen maar tegen, elke partij heeft zijn eigen stokpaardje (lees doelgroepje) en ze proberen ons kiezers met loze beloftes en leugens aan zich te binden. En komen ze er na eindeloos gepolder uit, dan blijkt dat een compromis waar wij burgers geen reet meer van begrijpen. Ik ben nog steeds van mening dat Nederland een moedige daad moet stellen. Laten wij als lichtend voorbeeld naar de Europese eenwording ons kleuterlandje simpelweg aanbieden als 17-de Deutsches Bundesland. Kunnen we die hele Haagse verspilzieke wetgevende en bestuurlijke kliek reduceren naar een nietszeggende Bundesregierung. Dat geeft een besparing . . . . . . dat wil je niet weten!! En wat dacht je van die bijkomende voordelen. Mag Willempie gewoon weer domme dingen zeggen en doen, of alsnog dat huisje in Mozambique betrekken. We ruilen Koningsdag in voor een ‘Tag-der-Einheit’. Zijn we eindelijk verlost van die bloedstollende wedstrijden Duitsland-Nederland en we krijgen ‘letztendlich’ het kwartje van Kok terug. Dat had ik die keurige man nog willen meegeven, maar ja, ik had het weer eens voor mezelf verpest.

imageAtletiek is een machtige sport, en mijn werpnummers kan ik bijna overal trainen ergens in het buitengebied. Jammer genoeg is het geen echte volkssport, dus als ik aan het werpen ben krijg ik regelmatig nieuwsgierige aanloop. Laatst was ik me aan het kwellen op mijn minst  favoriete onderdeel, het speerwerpen. Passeert een man op de fiets. Zo’n hyper-de-luxe laagzittende elektrische damesfiets. Hij blijft nieuwsgierig omkijken en besluit om te keren. Hij zet zijn super fietsmobiel naast mijn eenvoudige 8-versnellings tweewieler. Het is een klein manneke met een witte pet met een te grote klep, een iets te lange korte broek en enge witte sokjes en gymschoentjes. ‘Goeiemiddag’, begin ik maar om mezelf te verlossen van die nieuwsgierige blik. ‘Is dat niet gevaarlijk met die speer’, opent hij het gesprek zonder fatsoenlijk gedag te zeggen. Ik tuur over mijn beschikbare enorme grasvlakte: ‘Nee hoor, als ik 30 meter gooi ben ik al blij’. ‘Ja maar’, zegt ie, ‘weet je dan niet dat hier woelmuizen zitten en als je er eentje raakt kon je dat wel ‘ns 10.000 euro en twee jaar celstraf kosten’. Wat een griezelig manneke, een beetje interessant komen doen. Daar valt niet mee te praten dus ik gooi mijn speer maar eens over de afgesproken 30 meter. Hij geeft niet zomaar op: ‘Je kunt beter ontucht plegen met een 16-jarige, dan kom je er van af met een paar uur schoffelen. Heb je die advocaat niet gehoord van die twaalf in die Valkenburgse zaak. Die heeft gegarandeerd geen kinderen van die leeftijd’. Hèhè, nu weet ik waar die eigenlijk op uit is. Maar daar heb ik nu effe geen zin in: ‘Nee, die zal wel woelmuizen fokken’. Het wordt hem menens, hij zet zijn fietsmobiel op zo’n dubbele standaard, en zijn handen breed op de smalle heupjes, geen gezicht. ‘Die rechters hebben geen besef wat er speelt in de maatschappij, als je iemand met 125 km/uur in de stad dood rijdt durven ze maar een half jaar te vragen. En de mensen die achterblijven hebben verdomme levenslang’. Het manneke wordt nu echt boos, hij schuift zijn klep omhoog en priemt driftig met zijn wijsvinger in de richting van mijn ogen: ‘en die advocaten, die denigreren alles naar een paar uur schoffelen. Ze moesten zich kapot schamen . . .’. Hier heb ik echt helemaal geen zin in dus schudt ik hem af met: ‘Och ja, Rutte is nog altijd bezig met die onderste steen te zoeken bij de MH17, anders zouden we hem eens kunnen vragen. Maar sorry, ik ga verder met speerwerpen. Als je wil mag je wel even woelmuisje spelen . . ‘. Het lijkt te werken, maar net voordat hij opstapt, priemt hij nog één keer met dat vingertje: ‘door die arrogante bejaarden als jij verandert er nooit wat. Jullie laten ons hardwerkende mensen de hete kastanjes uit het vuur halen. Stelletje asociale potverteerders, steek je speer maar in je reet . . .’.

clip_image007Blijkbaar doe ik het nooit goed, want ook dit manneke heb ik weer boos weten te krijgen. En feitelijk vertolkt ook hij weer een belangrijk deel van het Nederlandse sentiment. Natuurlijk erger ik me ook te vaak aan die belachelijk lage eisen van die rechters. Ook ik kan die misselijk makende advocaten wel met hun gore bef door het TV-scherm trekken. Maar ja, van de andere kant flitsen ook die andere fouten door mijn hoofd: de Zaanse paskamermoord, bejaardenverzorgster Ina Post, de Puttense moordzaak, Schiedammer parkmoord en Lucia de Berk. We doen het ergens niet goed, eigenlijk hartstikke fout. Maar ja, hoe moet dat dan??

Nee, meneer Montesquieu, de ‘trias politica’ is failliet in Nederland. Ze moeten zorgen voor een goeie balans, voor vrijheid en voor gelijkheid. Maar ze brengen onze parlementaire democratie in gevaar, in diskrediet, wij burgers kunnen slechts onze stem geven en af en toe laten horen. Maar onze stemmen worden niet gehoord of nog erger, verkwanseld in onmogelijke één-item-coalities. Onze regering, tweede en eerste kamer, rechters én advocatuur vechten elkaar op schandelijk ordinaire wijze de tent uit. Het is tijd voor een drastische maatregel, de oplossing ligt naast de deur.

Dus alsjeblieft ‘trias politica’, doe die stropdassen en zwarte toga’s definitief af en ga tomaten plukken in het Westland. Maak Nederland het 17-de Deutsches Bundesland, zet die moedige stap naar één Europa, jullie doen er niet alleen mij een groot plezier mee.

donderdag 30 juli 2015

Eén op de vijf meiden verkracht

clip_image002

Stond 29 juli 2015 met chocoladeletters op de voorpagina van De Limburger. Dat komt even keihard binnen zeg! Verkrachting is immers het ongewenst seksueel binnendringen van het lichaam door een ander, en dat bij één op de vijf! Dat hoort gewoon niet, potdomme! De Limburger gaat verder met enkele opmerkelijke statements: één op de vijf jonge vrouwen met seksuele ervaring is wel eens slachtoffer geweest van een verkrachting. Onder jonge mannen is één op de vijf geconfronteerd met ongewenste seksuele ervaringen. Er wordt verwezen naar een onderzoek onder ruim tienduizend jongeren tussen de 12 en 25 jaar door GGD Zuid-Limburg en de Universiteit Maastricht. Reden genoeg om daar eens te gaan neuzen op het internet. En wat blijkt, de resultaten van het genoemde onderzoek zijn enigszins genuanceerder: één op de vijf jonge vrouwen met seksuele ervaring is wel eens slachtoffer geweest van ongewenste seks. In iets ruimere bewoordingen: ruim 20 procent van de vrouwen zegt wel eens ongewild seks te hebben gehad. Er is onderzoek gedaan naar zes verschillende vormen van ongewenste seks: van kussen en aanraken van het lichaam tot orale, anale en genitale seks. De krant overdrijft dus wel wat, niet erg netjes, maar toch?

Daarmee wil ik niets afzwakken, want ook elke vorm van aanranding is een zedenmisdrijf. Niet alleen met geweld maar ook op aanranding zonder geweld staan straffen. De wetgever heeft geen definitie voorzien van ‘aanranding van de eerbaarheid’ in het strafwetboek. Aangenomen wordt dat sprake moet zijn van een inbreuk op de seksuele onaantastbaarheid en dat er geen geldige toestemming is bij het slachtoffer. Dus ook een ongewenste zoen of een tik op de billen!

Ieder van ons krijgt met deze precaire (maar wonderschone) materie te maken, al vanaf de vroege puberteit. Mijn vaders seksuele voorlichting was hierin dan ook niet alleen kort en bondig, maar ook met een overduidelijke boodschap: ‘dat je me potdomme netjes met meisjes omgaat, en niets doet wat ze niet willen’. Maar ja, we weten dat vrouwen en mannen iets anders in elkaar steken, en dan niet alleen fysiek. Vrouwen zijn (vaak) afwachtend, mannen jagers. De strikte navolging van mijn vader zou betekenen, dat wij mannen rustig zouden moeten afwachten. Daar komt nog eens bij dat mannen volgens de meest uiteenlopende experts ook nog eens ongeveer drie keer zo vaak aan seks denken als vrouwen. Dat betekent dat die wachtkamer bol komt te staan van de mannelijke hormonen. Buiten die wachtkamer flaneren en hebben die zich seksueel ontwikkelende jonge dames wel andere zaken aan hun steeds beter verzorgde hoofdjes. Iets eerder dan mannen zijn ze verschrikkelijk actief met hun eigen identiteit te profileren. Zet een bosje vrouwen bij elkaar en je hebt een wild manipulatief oerwoud aan vooringenomen selectieprocedures. Vrouwen kletsen de dag méér vol dan mannen. En waar hebben ze het dan over? Voornamelijk het zichzelf profileren en het maken van onderscheid. Verschrikkelijk hoe hard vrouwen onder elkaar kunnen zijn. Hoe bezittelijk hecht speciale vriendschappen kunnen zijn en hoe vijandig de rest van de vrouwelijke wereldbevolking vaak wordt benaderd.

In die woeste jungle van ongecontroleerde paarvorming groeide kleine Jantje ook op. Buiten de waarschuwing van mijn vader om, moest ik het ook maar zelf ontdekken. Volkomen blind en onwetend van die overlopende wachtkamer van mannelijk hormonaal geweld. Volkomen blind voor het druk kwebbelende zich in wellustige rondingen ontwikkelende vrouwelijk schoon. Althans voorlopig nog. Ik heb het heel lang volgehouden dat ik later met mijn moeder zou gaan trouwen. Maar net als jullie moest ik het schaakbord van de seksualiteit betreden, met vallen en opstaan.

Ik denk dat we met elkaar over onze ervaringen moeten durven praten, hoe ging dat en hoe knullig verliep dat soms. Laat het niet over aan dat grove pomp-, zuig-, trek- en spuitwerk van die websites op het (te) vrij toegankelijke internet. Hier volgen mijn eerste subtiele ervaringen met mijn twee eerste vriendinnetjes. De daarop volgende ervaringen verliepen niet altijd even netjes, daar heb ik ook spijt van. Ook maak ik vooraf nederig mijn excuses aan die dames die ooit door mij indirect onheus zijn bejegend. Sorry voor het te overdreven verdrinken in jullie prachtige ogen, het met te grote regelmaat verdiepen in jullie mooi gevormde borsten of die sensuele pruillippen. En erger nog, ik heb het ook nog vaker ongegeneerd eruit geflapt, met te vaak (maar niet altijd) jullie enigszins geschokte reacties. Mijn welgemeende excuses, ik had de seksuele opvoeding van mijn vader niet zo vrijelijk moeten interpreteren.

clip_image003Maar nu even terug naar mijn seksuele evolutie. Carla was mijn eerste eye-opener, ik heb haar al eens eerder vermeld. Zij zat vaker op het sportveld naar ons te kijken. Ze haalde zelfs altijd de discus voor me op. Maar hét gebeurde op de atletiekbaan in Eindhoven, ik stond mijn sportvriendjes aan te moedigen toen ik ineens een zacht handje de mijne voelde pakken. Als verlamd ging de daaraan vastzittende arm slap hangen en ik voelde m’n hartje in m’n keel kloppen. Ik keek naast me en Carla gaf me haar allermooiste glimlach. De atletiekwedstrijd speelde zich plotseling heel ver op de achtergrond af, ik onnozele hals stond me bloednerveus af te vragen wat ik hiermee moest. Geleidelijk besefte ik me dat dit een heel bijzonder moment was. Iemand volkomen wildvreemd wilde graag bij me horen, maar hoe moet dat nu verder? Hoe geef je daar ook maar een enigszins zinvol vervolg aan? Mijn vader had me wel eens vaker toevertrouwd ‘dat je me altijd netjes met meisjes omgaat, potdomme’. Maar ja, wat bedoelde die daarmee, ik voelde me ineens heel nerveus, onzeker, beperkt, verlegen, verantwoordelijk en heel bijzonder tegelijk. Vanaf dat moment waren we enige tijd ‘samen’, we spraken nooit af. Want zij kwam immers altijd kijken naar de trainingen met haar vriendinnetje en als er ‘iets’ was bij Festina dan waren we een stelletje. Elkaars hand vasthouden was onze belangrijkste band. Verder als zoenen, een omhelzing met mijn gezicht in die mooie zwarte lange welriekende haren en een voorzichtige aai over de rug is het nooit gekomen.

1rupsEn toen was er Dorrie, ik ontmoette haar op de Blerickse kermis. De meisjes liepen linksom rondjes op het Lambertusplein, mijn vriendjes en ik rechtsom. Kan zijn dat ik me vergis dat het precies andersom was. In ieder geval kwamen we elkaar elk rondje twee keer tegen. Op een gegeven moment was daar een ‘klik’, ik heb me suf zitten denken wat dat ook weer was, maar ik kan het absoluut niet verklaren. Het was gewoon een leuk, wat klein, meisje met kort geknipt donkerblond haar. Ze droeg een keurig rokje, een licht truitje met daarover een ook al licht regenjasje. Maar ze had zo’n ontzettend lief gezichtje, je pikte dat er zo uit in die gemêleerde mensenmassa. Na het zoveelste rondje kwamen we elkaar tegen bij de bokstent, waar net die boksers zich neus-snuivend en tapdansend stonden te presenteren. ‘Hallo’, zei ik. ‘Hallo’, zei zij. We hadden allebei niet meer in de gaten dat mijn twee vriendjes hetzelfde zeiden tegen haar twee vriendinnetjes. Zo stonden we even zwijgzaam naast elkaar naar die zwetende uitgezakte boksers te kijken. Totdat mijn vriendje de stilte doorbrak met ‘zullen we doorlopen naar de rups’. De meisjes haalden tegelijkertijd de schoudertjes op en liepen gedwee met ons mee naar de rups. ‘Mag ik weten hoe je heet?’, zette ik de volgende stap. ‘Dorrie . . . ’, zei haar vriendinnetje. Ik verzamelde alle moed, en met mijn vriendjes in de nabijheid ging dat véééél gemakkelijker. ‘Dorrie, ik ben Jan, wil je met me in de rups?’. Dorrie haalde haar schoudertjes op en knikte ja. En even later zaten drie kakelverse stelletjes achter elkaar, ieder stelletje in een eigen wagentje. Je moest zelf als laatste instappen aan de buitenkant, hadden ze me gezegd. Als de rups dan sneller gaat wordt het meisje vanzelf tegen je aan gedrukt. Maar Dorrie hield zich stevig vast aan de binnenkant, potdomme, daar hadden ze me geen oplossing voor aangereikt. Vóór ons zat een stelletje waarbij dat wel werkte en ik dacht ‘oetlul, je doet weer iets verkeerd’. Dorrie dacht hetzelfde want toen de kap-dicht-ging keken we elkaar aan en moesten allebei proesten van het lachen. Het ijs was gebroken en toen de kap openging waagde ik ‘nog ’n keer Dorrie, en mag ik je dan vasthouden?’. Het antwoord was overduidelijk want ze schoof alvast op in mijn richting, allebei de handjes stevig op haar knietjes gedrukt. Na die scherpe sirene begon de rups aan zijn volgende snelle hobbelende opzwepende tocht. Ik dacht dat clip_image005gebeurt me geen tweede keer en legde mijn arm om haar schoudertjes. Ik keek haar aan, maar ze durfde niet terug te kijken. Maar na de eerste hobbel voelde ik haar linkerarm achter mijn rug, ze vleide haar hoofd tegen mijn schouder. En samen hobbelden we onze rondjes. We hadden niet door dat de kap dicht en weer open ging, en toen de rups bijna stilstond drukte ik een zoen op haar haren, die roken naar Schwartzkopf. Ze kneep me in de rug. We hebben onze vriendjes en vriendinnetjes die avond niet meer gezien. We hebben gezellig lopen kletsen over absoluut onbelangrijke dingen, een colaatje gedronken en alles om ons heen had die avond geen enkele betekenis. Natuurlijk mocht ik haar naar huis brengen door de Begiënegangk. Halverwege beleefde ik m’n eerste tongzoen tegen die hoge kloostermuur. Ja, wat moet je daarvan melden. Misschien iets minder dan dat ze me vooraf hadden wijsgemaakt. Maar Dorrie was héél lief en gaf een hele diepe zucht na. Ze drukte zich tegen me aan en greep me met beide handjes onder m’n trui en streelde m’n rug. Ik liet mijn handen zakken om haar bij de armpjes te pakken, maar ze was me voor. Totaal onverwacht bracht ze mijn handen onder haar trui naar haar borsten. Kedoenk . . . kedoenk . . . kedoenk . . . bonsde mijn hart in mijn keel. Ik keek vluchtig omhoog en mompelde slechts ‘Pap, ik kan d’r echt niets aan doen’. Dorrie glimlachte, drukte zich nog vaster tegen me aan met haar armpjes om mijn rug. Met mijn twee armen onbehouwen tussen ons in, die nergens meer naartoe konden. Op twee plekken die vrouwen zo zeer van mannen onderscheiden. Twee gevoelige punten die te vaak onderwerp zijn van (on)gewenst seksueel gedrag.

De volgende dag hadden we afgesproken. Ze was er samen met slechts één vriendinnetje. Ik pakte haar handje en zei ‘Hallo Dorrie wat leuk dat je er bent’. Waarop haar vriendinnetje ons broze contact bruut verbrak met ‘Ze gaat vanavond niet met jou mee, maar met mij’, en sleurde Dorrie definitief uit mijn leven.

Carla en Dorrie, geen twee eerste kille zetten in het schaakspel van de seksualiteit, maar twee dierbare warme herinneringen . . .

maandag 27 juli 2015

Een zomerdag aan de Wassum

imageVandaag gaan we terug naar de vijftiger jaren. We hebben grote zomervakantie en ontzettende mazzel met het weer dit jaar. Het is al dagen bloedheet, dat betekent elke dag buiten spelen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Lekker naast de deur, wat kuilen graven liefst tot aan het grondwater. Het blijkt zelfs aangenaam zo’n anderhalve meter onder de grond. Elke dag een nieuwe kuil, het Leeuweriksveldje lijkt wel één gigantische gatenkaas. Af en toe vlug naar huis voor een boterham of een glaasje aanleng. En dat was nog van die echte aanleng, de sinaasappelvelletjes dansten speels in het glas. De mond afvegen met een zand-hand en vlug weer ondergronds. We wilden zelfs mijnwerker worden in die tijd, wisten wij toen beter. De mijnen in Zuid-Limburg draaiden nog volop. Sterker nog, er woonden een paar van die zwartwerkers in Blerick. We zagen ze wel eens vertrekken, in die donkere kleren, dichtgeknoopte ruitjes handdoek nonchalant over de schouder.

Vanmorgen was het weer strakblauwe hemel, de zon broeit al vroeg op mijn korenblonde haren. Maar er is niemand om mee te spelen, en helemaal alleen in die kuil? Dat stelt niks voor. Spelen is een sociaal gebeuren en al snel voel ik me als een roze zuster van Steyl. Mijn moeder had net gisteravond zitten vertellen dat die nooit buiten mogen komen. Ze zitten hun hele leven achter tralies, geen bezoek, geen vriendjes. En die doen ook nog aan 24 uurs aanbidding. Nou ja, dat klinkt erg overdreven vroom. Het rijke Roomse leven bezorgt me de rillingen over de rug. Alleen in die kuil is natuurlijk niet te vergelijken met alleen in een kloostercel. Maar toch, dan maar weer naar huis:

  • ‘Mam, er is buiten niemand om te spelen’.
  • ‘Ja, wat wil je? De mensen hebben vakantie, waarom vraag je Johan niet’.
  • ‘Ben ik al geweest, die zijn ook niet thuis’.
  • ‘Piet, kun jij die jongen niet meenemen vissen? Smeer ik wel wat extra boterhammen’.
  • ‘Maar zeker, Tuut, zeg maar tegen ‘m dat we naar de Wassum gaan’.

Dat was niet aan dovemans-oren. Dat hoefde mijn moeder niet te herhalen. Een knipoog volstond, de schop verdween linea recta met zand en al in de schuur. De ouwe schoenen werden uitgetrapt naast de buitendeur, en de smerige sokken in de laarzen geperst.

  • ‘Ik ben klaar!’.
  • ‘Ja, jij wel, maar je vader nog niet. En je wil toch ook wat boterhammen mee hebben?’.
  • ‘Mag het kolenzeef ook mee om visjes te vangen?’.
  • ‘Als je het niet kapot maakt en schoon mee terug brengt’.

Wachten duurt niet alleen voor 10-jarige jongens een eeuwigheid, maar eindelijk was het zover. Bij mijn vader voor op de stang en op weg naar de Wassum. Bij ons de straat uit, linksaf langs het spoor en achter de overweg links het veld in. Al gauw zo’n pijnlijk slingerweggetje in. De gaten in de weg pijnigen mijn billen maar ik zeg niks. Vandaag hoor je mij niet meer klagen. Daarginds tussen de struiken en bomen verscholen ligt de Wassum. De visvijver van hengelsportvereniging De Goede Hoop. Mijn vader was penningmeester van die club, en in het voorjaar kwamen de ‘hengelaars’ allemaal bij ons thuis de visvergunning afhalen. Dat gebeurde bij ons in de zondagse voorkamer, en dat was altijd een gezellige boel. Onder het genot van verse koffie werden zaken gedaan en sterke verhalen van langs de waterkant verteld. Daar leerde ik heel goed wat visserslatijn betekent. Ik zie ze nog zo voor me: de lange van Verheyen, Pitje Sonnemans, Baer Schoenmakers, Jac Kerstiëns, de dikke van Wilbers, Toon van de Ven, Handrie Fortrie, van Ommeren etc.etc...

image‘Het laatste stuk moeten we lopen’, zei mijn vader. Dat was ook precies op tijd, want we lagen al bijna samen in het gras. ‘Hahahaha, daar hadden we geluk’, niks leukers als samen met je vader hartelijk lachen als mannen onder elkaar. We kwamen bij het zwarte ‘ge-pappen-dekte’ schuurtje van de visclub. De fiets werd er tegen gezet, tassen en vishengels eraf gehaald en ik sjokte met mijn kolenzeef achter mijn vader aan. Hij had zijn eigen stekje aan de Wassum, zo’n vijftig meter van het keetje, een smal zompig paadje door, lekker de zon in de rug en compleet verscholen tussen het riet. Ik ging op ’n paar meter afstand in het gras zitten. Mijn vader klapte het visstoeltje uit, de ene tas links en de andere rechts daarvan. Hij ging zitten en de vishengel werd uitgeschoven. Uit een houten sigarenkistje koos hij een vislijn en bevestigde die met een ventielslangetje aan de top van de vishengel. Vervolgens ging een emmertje open in de andere tas en een paar bollen visvoer werden keurig ‘plonss . . . ploepp . . .’ in de Wassum gemikt, precies op de plek waar straks de dobber zou komen te liggen. Hij boog zich voorover naar het water en waste zijn handen. Heel voorzichtig werd een klein bolletje deeg bevestigd aan het haakje. De lange hengel opgepakt en in de lucht gestoken en ‘zoeff . . ‘, haakje met deegbolletje verdwenen onder water, de dobber huppelde van blijdschap even na. Een Willem II-sigaar kwam uit het blikken Willem II-doosje en het eerste rooksignaal werd begeleid met ‘en nu maar hopen dat ze ook willen bijten’. Nou daar wilde ik echt niet op wachten, want verderop verbond een klein beekje de Wassum met de Everlosche beek. ‘Pap, ik ga stekelbaarsjes vangen’, en verdween tussen de struiken. ‘Voorzichtig hè, en af en toe komen melden’.

imageHet beekje liep dwars door een wei richting spoorlijn, en was compleet onzichtbaar tussen het riet en onkruid. Maar niet voor mij. Ik kies een plekje uit en ga wijdbeens over het beekje staan. Ik schrik me wezenloos als een nietsvermoedende eend ‘kwèek kwèek’ opfladdert. Met het kolenzeef plet ik het riet en onkruid naar links en naar rechts en ik ontwaar een helder stroompje. Nu even wachten en dan voorzichtig, maar wel zo diep mogelijk, scheppen met het kolenzeef. En ja hoor, het eerste stekelbaarsje ligt te spartelen tussen het groene plakkerige kroos. En zo gaat dat even door. Een enkele salamander, een bloedzuiger en meerdere stekelbaarsjes verder begint ook dat weer te vervelen. De zon brandt intussen op mijn ruggetje. Als ik een stekelbaarsje meen te herkennen van een eerdere haal in het beekje en mijn beenspiertjes gaan trekken aan de achterkant van dat wijdbeens boven het beekje hangen, heb ik het wel gehad. Ik sta op en zie in de verte dat een boerengezin bezig is met de korenoogst. Lijkt me ook wel gezellig. Het kolenzeef wordt bij mijn vader achtergelaten. ‘Hierachter zijn ze koren aan het maaien, pap, ik ga even kijken’. ‘Dat is goed, maar val die mensen niet lastig hoor’.

imageZe zijn met z’n vijven en werken onophoudelijk door. De boer maait met machtige halen het koren en haalt het af en toe met zo’n prikker naar zich toe. Twee oudere vrouwen grijpen druk met elkaar kletsend een bundel op. Die wordt met één arm vastgeklemd en met de andere hand draaien ze een paar stengels om die bundel. En met een handige beweging, zoals alleen vrouwen dat kunnen, ontstaat de ene na de andere prachtige korenschoof. Twee oudere jongens bouwen mooie hutjes door zo’n zes schoven tegen elkaar te zetten. Een paard voor een grote platte kar staat verveeld het gras langs het pad op te vreten. Dat is allemaal toch wel verdomde interessant, en ik loop naar de boer. ‘Hallo’, begin ik hoopvol. Maar zoals het boeren betaamt, zegt hij niks terug. Met elke kleine stap voorwaarts haalt hij met een machtige haal die zeis vlak boven de grond door het koren. Hij kijkt me aan, haalt een lange slijpsteen uit zijn gigantische broekzak en haalt die al even ritmisch langs beide kanten van de zeis. Daarna spuugt hij in zijn handen, grijpt de zeis, draait zich om, en vervolgt stapje-voor-stapje zijn onverstoorbare maaitocht. De strohalmen vallen feilloos de zelfde kant op. De twee vrouwen blijken wat meer spraakzaam: ‘Hallo witte, waar ben jij d’r eentje van?’, vraagt de een. ‘Van Titulaer, mijn vader zit te vissen daar bij de Wassum’. De twee jongens hebben het ’t makkelijkst, ze kunnen de twee vrouwen makkelijk bijhouden. Maar alleen al die blik van die twee in mijn richting voorspellen weinig vriendelijke aanknopingspunten. Dus dat laten we maar zitten. Heel gewaagd benader ik zo’n hutje van korenschoven, buiten het gezichtsveld van de vijf. Het lijkt wel wat op die hutjes in Afrika, van die plaatjes die ik wel eens op school heb gezien. Zou ik erin kunnen zitten? De boer hij maaide voort en de twee koppels volgen hem gedwee buiten mijn gezichtsveld, dus? Ik waag het erop en ga zitten tussen twee korenschoven. ‘Auwww’, die rotstoppels prikken venijnig door mijn broek. Maar ja, voorzichtig schuif ik naar achteren, hoofd gebogen met de kin op de borst. Na een paar keer schuiven zit ik er middenin en durf ik weer omhoog te kijken. Heel fijn stof dwarrelt op mijn gezicht, en de strohalmen prikken overal waar ze maar kunnen komen. En het ruikt er zó lekker, maar ik weet eigenlijk niet precies waarnaar. Een beetje naar zoetig brood, een beetje naar droog gras, een beetje naar havermoutpap. Het ruikt naar zomer . . . . , ja, dat is ‘t. Zo zit ik daar enige tijd gelukkig te wezen in mijn eigen hutje, terwijl de jeuk op mijn kop alleen maar toeneemt en de prikkende halmen aanhoudend blijven irriteren.

Als ik ‘n tijdje later weer terugkom bij mijn vader vraagt ie: ‘Waar was jij zo lang, heb je geen honger of dorst?’. En reikt me zonder het antwoord af te wachten een papieren zakje met brood aan en een Exota-fles met eigen-aanleng. In ijltempo wordt dat allemaal verorberd en naar binnen gekloekt. ‘Pap, gaan we naar huis?’. ‘Zo meteen gaan we naar mam, loop nog maar effe wat rond’. Ik besluit nog wat langs de Wassum te struinen. Eerst terug naar het keetje en dan rechtsaf. Een stukje verder de steilwand omhoog. In de verte zie ik het witte Sint-Jozef-kapelke. Aan de overkant van het water zie ik mijn vader zwaaien, ten teken dat we naar huis gaan. En de dag eindigt zoals hij vanmorgen begon. Als ik ’s avonds na een stevige wasbeurt nog even op de bank tegen mijn moeder aankruip, denk ik terug die voorbije zomerdag. Hij begon wat verveeld, er was niemand om met me te spelen. Eigenlijk veranderde dat niet, ik moest het een beetje allemaal maar zelf uitzoeken. Ik voel me een beetje trots, en haal nog eens diep adem door mijn neus. En verdomd, ik ruik weer die korenschoven, wat was dat fijn.

Bijna 60 jaar later herinner ik me deze dag nog steeds. Toen we gisteren wandelden langs een rijp korenveld, kon ik me even niet bedwingen. Ik plukte twee halmen en wreef die zorgvuldig tussen mijn handen. Ik sloot mijn ogen en nam de geur in me op. En even was ik weer bij de Wassum, even zat ik weer in dat hutje van korenschoven, heerlijk.