zondag 27 september 2015

Blootjesvolk


Het pad van de camping naar het strand slingert door een prachtig natuurgebied. De zon onderbreekt zoals iedere dag de monotoon strakblauwe hemel. We lopen in de richting van het lokkende geluid van de golven. In de verte dansen de zeilen van de kite-surfers zenuwachtig op en neer. Ze lijken een beetje op de kleurrijke vlinders die links en rechts van het pad de laatste bloemen aandoen. Ik loop dit pad elke dag vrolijk keuvelend samen met Marijke en mijn schoonzus Bertha, we verheugen ons op alweer een half uurtje zwemmen in zee. Mijn zwager houdt niet zo van zwemmen, die blijft liever bij de camper en speurt voor ons naar interessante stukjes in de digitale Telegraaf.

We hoeven maar één duin over. Wij moeten dan wel rechtsaf het strand op, 'n stukje voorbij de douches worden de handdoeken klaargelegd. Linksaf gaan we nooit, de eerste 50 meter is immers niemandsland en daarna begint het strand voor het blootjesvolk. Ik hou liever de zwembroek aan, en de ook reeds in leeftijd gevorderde zusjes prefereren een degelijk badpak. Ze zien er allebei nog goed uit, al vinden ze zelf van niet. De gebruinde teint en de strakke tweede huid maakt ze 10 jaartjes jonger.

Dat geldt zeker niet voor het blootjesvolk. Ik kijk er niet bewust naar, maar de laatste dagen rukken ze steeds meer op in onze richting. Ze moeten zelf weten hoe ze erbij lopen, maar dan mag ik ook zelf vinden dat het niet erg esthetisch is. Zeker niet voor de ouderen zoals wij. Zo hangt daar elke dag een oude man met zijn blote kont wijdbeens in zijn tuinstoel. Zijn beide voeten zover mogelijk uit elkaar geplaatst in het rulle zand. Het enige dat hij draagt is een witte strohoed. En hij is verder overduidelijk linksdragend, want zijn verfrommelde zootje hangt scheef tegen zijn linker bovenbeen. Waarom hij altijd in de richting van het keurig geklede deel van het strand kijkt, en met zijn rug naar het blootjesvolk zit, wist ik niet. Ik vroeg het in mijn beste Frans aan mijn buurman, die me schouder ophalend toevertrouwde 'waarschijnlijk een exhibitionist'

We lopen het water in, het heldere blauwe water maakt lekkere golfjes. 'Wat doet die hier?', zegt een van de zusjes. En we kijken naar een oudere blote dame die als een aap door het water loopt. Beide armen gehoekt omhoog alsof ze met haar handen ergens houvast zoekt in het luchtledige. Tot aan haar kruis in het water huppelt ze parallel langs de kustlijn. 'Volgens mij is ze aan het aqua-joggen', oppert het andere zusje. 'Ik zie alleen dat ze d'r gortdroge poes in ons zwemwater loopt te soppen. En een ding weet ik zeker, ik ga vandaag niet met mijn kop onder water . . . ', schiet mij er zomaar uit. De beide zusjes reageren niet, en zwemmen manmoedig voor me uit richting Italië.

Na het zwemmen staan we altijd geruime tijd onder de douche om er zeker van te zijn dat alle zout, en wat er nog meer in water kan zitten, van ons is afgespoeld. Maar we hebben weer heerlijk gezwommen, en vleien ons op de badhanddoeken om in de behaaglijke zon te drogen. Ik leg mijn pet over m'n ogen en sluit me af van alles en iedereen. 
'Moet je dat zien, dat is toch echt belachelijk . . . ', hoor ik. Nieuwsgierig schuif ik mijn pet aan de kant en richt  me half op. Ajakkes, ik kijk recht op een goorbruin rozetje, ingeklemd tussen twee onooglijke behaarde billen. 'Nu snap ik pas waarom sommige mannen ertoe komen om hun poepertje te laten bleken, die klojo hier voor ons kan wel een bleekbeurtje gebruiken. . . ', mompel ik. De zusjes zijn wel gewend aan mijn opmerkingen en reageren gelaten: 'Nee jôh, moet je die twee zien, die twee oudjes daar zijn een kuil aan het graven'. En potdomme, in ons niemandsland liggen twee oudjes op handen en voeten in de blote kont een kuil te graven. 'Dat is echt belachelijk en ordinair, dat doe je toch niet . . . '.  'Nee, werkelijk, dat heeft geen porem, hier komen toch ook kinderen op het strand', hoor ik de zusjes moraliserend tegen elkaar zeggen. 'Dat moet die met zijn witte strohoedje toch allemaal missen', probeer ik het maar op een nette manier. En de twee oudjes gaan werkelijk als dollen tekeer om die kuil zo diep mogelijk te krijgen. De vrouwelijke helft van de twee grijpt een klein emmertje, oh jeetje, ze spreidt haar benen en begint met dat emmertje in die kuil te schrapen. Dit verdient passend commentaar, ik kan er niets meer aan doen. Net op het moment dat ze haar zanderige vrouwelijkheid in onze richting priemt floept me eruit: 'Je kunt wel zien dat ze vanmiddag gepaneerde kalkoen heeft gegeten . . . '. Vier verontwaardigde ogen kijken me aan, en ik besluit me maar weer achter mijn pet te verbergen.

Op de achtergrond hoor ik nog wel dat de twee zusjes statistisch hebben beredeneerd dat zeker driekwart van het blootjesvolk bestaat uit alleengaande mannen. Ja, dat had ik ook al vastgesteld, en ook dat ze allemaal een opvallend zoekende blik hanteren. Ja, en ook dat ze als ze naar de zee lopen, ze dat niet doen om naar die zee te gaan kijken. Steeds draaien ze zich om als hun voeten water voelen, plaatsen hun handen achter tegen de heupen, drukken daarmee het bekken naar voren, en kijken dan heel arrogant over het blootjesvolk heen over het duin. Mijn Franse buurman is verdwenen, die had vast geweten waarom ze dat doen. Ik zou het niet weten.


We zijn het liggen beu en zitten netjes als drie kleine kleutertjes naast elkaar in het zand, ik als de onschuldige deugd in het midden. 'Kijk eens wat die eigenaardig loopt', zegt een van de zusjes. Een blote dame met niet onverdienstelijke billen heupwiegt over het strand. 'Haar billen gaan op en neer, maar haar heupen bewegen ook nog tegengesteld beurtelings van voren naar achteren'.
'Ja, dat is anders als heupwiegen, hoe moet je dat nu kort omschrijven?', zegt de ene zus tegen de andere. Ik ben altijd bereid om mijn vrouw en liefste schoonzus te helpen: 'Heel simpel, ze beweegt haar billen net zoals de lippen van een herkauwende kameel', probeer ik. De twee zusjes kijken me aan, vervolgens weer naar de dame, en een van de twee beweegt haar mond als ware het . . . . 'Hij heeft gelijk, daar lijkt het op'.

We slenteren terug en overleggen of we bij de camper nu wel of niet een wijntje zullen drinken. 

'En een bloot stukje kaas . . . . ', besluit ik.

zaterdag 26 september 2015

Ik durf niet meer

Mijn hele opvoeding, opleiding en carrière stonden in het teken van inzet, openheid en eerlijkheid. Recht voor de raap, doen wat je zegt en met je omgeving open communiceren, onbaatzuchtig helpen en keihard werken voor je baas en voor je gezin. Sinds tien jaar ben ik met pensioen en heb nu meer de tijd om alles met iets meer afstand te bekijken. Het is tijd voor een grondige analyse. Steeds meer ga ik twijfelen aan mezelf? Heb ik het wel goed gedaan? Het is nog steeds niet te laat om weer volledig in te stappen en mee te draaien in de nieuwe maatschappij, toch?
Want blijkbaar heb ik het altijd fout gedaan, nu heb ik nog de tijd om dat te herstellen. Ik had de kantjes ervan af moeten lopen, ik had anderen gewoon in de stront moeten laten zakken en meer de kluit moeten besodemieteren. Wij simpele zielen dachten nog iets te moeten opbouwen, wilden werken aan een betere toekomst voor onze kinderen. Het is nog steeds niet te laat. Ik zou nog eventueel in de politiek kunnen stappen, met Rutte als ultieme rolmodel. Of zou ik het toch meer in de financiële branche moeten zoeken, een leidinggevende functie bij een bank, een zorgverzekering of een pensioenfonds lijkt me wel wat. Zomaar lekker erop los woekeren met de zuur bijeen gespaarde centjes van het klootjesvolk, dat te stom is om het systeem te begrijpen. Misschien moet ik iets dichterbij m'n talent blijven, statisticus in de auto-industrie?
Ik ben er nog niet uit, maar ben er toch steeds meer van overtuigd dat ik het compleet anders moet gaan aanpakken. Want als ik niets doe, gewoon achter de geraniums blijf zitten, dan verdampen mijn spaarcentjes, mijn pensioen en mijn AOW toch maar. Ik wil me ook aansluiten bij die gewetenloze aasgieren die  gemeenschapsgeld roven, waar dat klootjesvolk zo hard voor heeft gewerkt.
Maar eerst moet ik nog afleren om open te zijn, om niet meer te zeggen wat me bezig houdt. Neem nou die vluchtelingencrisis. Jullie weten inmiddels hoe ik in het leven sta, jullie weten hoe ik erover denk, jullie weten dat ik nu ook nog steeds iedereen zonder eigenbelang wil helpen. Maar ik durf niet meer, ik durf geen kritische noot meer te laten horen, ik durf niet meer naar serieuze alternatieven te zoeken. Ik durf niet meer te zeggen dat er ook economische gelukszoekers tussen zitten, ik durf niet meer te zeggen dat we best wat selectiever zouden kunnen toelaten.
Ik zit onder mijn luifeltje in Zuid-Frankrijk, het angstzweet loopt me over de rug. Ik durf niet meer, ik vertrouw de Pauwen, Nieuwsuren en Brandpunten ook al niet meer. Eigenlijk durf ik niet eens te zeggen dat daar alleen maar de goedgebekte hyena's van de nieuwe maatschappij mogen aanschuiven. Soms herken ik mezelf ergens verscholen op de publieke tribune, iemand waagt stamelend een bescheiden kritische opmerking. Ze laten je niet uitpraten, ze onderbreken je en draaien de camera snel naar die betaalde zure opinieverkrachters. Elk kritisch geluid wordt vernederd naar de donkere krochten van het populisme, in die donkere asociale of fascistische hoek getrapt. Nee, ik durf niet meer, ik denk dat ik straks mijn luifeltje maar verhuis naar Spanje. Nee, niet naar Zwarte Piet, want dat durf ik ook al niet meer. Hoe zou het overigens met Arnold Karskens zijn, die durfde wel. Leeft die nog?
Nee, ik durf niet meer. Maar toch komt er een moment dat we zullen moeten ingrijpen. Dat we die aasgieren moeten stoppen die onze koopkracht verkrachten ten gunste van zichzelf en hun zogenaamde idealen. Want wij hebben toch geen fascistische en asociale trekjes? Onze opvoeding, opleiding en carrière stonden toch in het teken van inzet, openheid en eerlijkheid. Wij durfden alleen niet de kluit te besodemieteren . . . .

woensdag 16 september 2015

Jeugdtrauma's

Wij babyboomers hebben de oorlog niet meegemaakt, zijn opgegroeid in vrijheid en blijheid. Wij babyboomers hebben nooit honger gekend, hebben alleen maar voorspoed en overvloed gekend. Wij babyboomers zijn volkomen gevrijwaard van jeugdtrauma's, weten niet eens wat dat betekent? Nou, ik ben geboren in 1947, en ik kan het daar niet mee eens zijn! Nog steeds lopen de rillingen me over de rug als ik denk aan de kapper. Nog steeds wordt ik badend in het angstzweet wakker als ik denk aan de tandarts.

Midden vijftiger jaren. Het is woensdag, het is schitterend weer en ik ren van school naar huis. Vlug de ouwe kleren aan en naar buiten spelen op het Liëuweriksveldje. Maar mijn moeder is deze keer resoluut: 'Jan, je moet nu toch echt eerst naar de kapper! Ik heb het al te vaak uitgesteld, maar je loopt er schandalig bij. Zondag is pap jarig, familie komt op bezoek en dan moet je er netjes uitzien'. 'Asjeblief mam, asjeblief . . . ', en sla mijn armpjes zo lief mogelijk om haar heen. Ze streelt met haar hand door m'n haar: 'zie je wel, ik kom er bijna niet meer door met m'n hand, je moet echt naar de kapper'. En even later loop ik met een paar kwartjes stijf geknepen in m'n hand de straat uit, bij Gielen de slager linksom de Pepijnstraat in. Elk steentje op de weg moet het ontgelden en wordt zover mogelijk weggetrapt. Bij kapper Cromvoets kraakt de deur en door een kort gangetje kom ik in de kapperssalon. De schrik slaat me om het hartje, de kwartjes pijnigen mijn blauw aangelopen vingertjes. 
Salon, het lijkt wel een slachthok! Haren op de grond, de kapper in lange witte jas. Keurig opgevoed zeg ik 'hallo . . ', maar niemand reageert. Niemand kijkt op. De kapper gaat door met zijn scheerbeurt, de man op de slachtbank zit doodstil. Een wachtende man blijft verborgen achter zijn krant, en nog een man kijkt voorovergebogen onbewogen naar de gele zeilen vloerbedekking. Wat zenuwachtig schuif ik op een leegstaande stoel, en het verschrikkelijke wachten begint. Want ik wil hier zo snel mogelijk weer weg, en het Liëuweriksveldje huppelt uitdagend door mijn hoofd als een smachtend beloofde land. En ik haat die onrechtvaardige regel, de volwassenen gaan altijd vóór. Leeftijdsdiscriminatie heet dat nu. De scheerbeurt is voorbij, de ene man rekent af en de volgende gaat zitten. 'Knippen? Hoe wil je ze hebben?'. 'Graag een beetje gedekt, want ik heb morgen een bruiloft!'. Potverdomme, de kapper steekt een sigaretje op en gaat eerst uitvoerig een gesprek aan van wie er gaat trouwen, waar ze gaan trouwen en hoe groot de bruiloft wel niet is. Oh jeee, de deur kraakt, als het potdomme maar geen volwassene is. Hè, gelukkig, het is Matje Kappel die ook veroordeeld is tot een strafmiddagje kopscheren. De laatste volwassene is aan de beurt, het valt mee, die wil geschoren worden. Ik schuif naar het puntje van mijn stoel, startklaar die knipzetel te bestijgen. Potnondedjuu, de deur kraakt. Mijn ogen pijnigen mijn oogkassen, ik staar naar die deur. Potverdomme nog aan toe, het is de ouwe Hermans. In zijn driekleurig grijs, zijn grijze hoed op die botte kop gedrukt, met daartussen geklemd die onafscheidelijke grote sigaar. Het Liëuweriksveldje verdampt als een fata morgana, op haast onbereikbare afstand doemt om onverklaarbare redenen verschrikkelijk ver weg de Sahara op in mijn gedachten. Dit is zo onrechtvaardig, dit is verschrikkelijk, ik heb me in mijn leven nog nooit zo ongelukkig gevoeld. Ik had al een hekel aan die ouwe Hermans, maar nu zou ik die sigaar wel andersom in zijn stomme kop willen duwen en die hoed over zijn oren willen stropen. Ik sluit mijn ogen, sla mijn armpjes over elkaar en besluit lijdzaam te lijden en te ervaren hoe pijnlijk wachten kan zijn.
'De volgende . . . ', zegt Cromvoets en ik ontwaak uit mijn kwelling en klim in die lederen martelzetel. Met een paar stevige pedaaltrappen schokt de stoel omhoog in de gewenste knipstand. Ik krijg zo'n schurend wit papiertje veel te strak om mijn zachte halsje geplakt. Een niet meer geheel schone ooit witte cape wordt over me heen gedrapeerd en alweer te strak in mijn iele nekje vastgeknoopt. 'Heeft mam je centen meegegeven?', vraagt de kapper. En ik tover de inmiddels gloeiend hete kwartjes onder dat spooklaken vandaan en leg ze op het marmeren blad van de slachtkast. De kwartjes verdwijnen in de la en Cromvoets steekt zijn volgende sigaretje aan. 'Nou potdomme, begin maar . . . ', wil ik wel uitschreeuwen. Maar tergend langzaam trekt hij aan zijn sigaret en maakt voor die ouwe Hermans zelfs de deur open.
Hij grijpt de zware zilverkleurige tondeuse, plaatst zijn linkerhand met gespreide vingers zo lomp mogelijk op mijn hoofd. De koude haarmaaier wordt met zijn scherpe tandjes in mijn nek gezet en pijnlijk knippend over mijn gevoelig schedeltje naar zijn linkerhand getransporteerd. Ik doe weer de ogen dicht en onderga die verschrikkelijke kwelling langs de hele omtrek van mijn hoofd. Hij legt dat ding neer en ik denk dat ik klaar ben. Nee hoor, hij pakt zo'n lang knipmes en slijpt die soepeltjes met lange halen over zo'n lange leren lap. Ik sluit mijn ogen weer en blijf doodstil zitten. Ik voel dat vlijmscherpe moordwapen mijn zachte nekhaardjes wegschrapen. Het wordt rood voor mijn ogen, het angstzweet loopt over m'n rug, maar ik heb het overleefd. Hij haalt die witte cape weg, klopt die uit en zwaait hem met één beweging over de stoel. Het witte papiertje wordt van mijn nekje gerukt en een grote behangkwast verwijdert met woeste halen de achtergebleven haartjes. Ik vlieg uit de stoel, roep nog snel 'hôjje . . ' en sprint naar huis. Het jeukt en kriebelt op mijn rug, blijkbaar niet alle haartjes zijn in de behangkwast terecht gekomen. Thuis vlug de ouwe kleren aan. 'Maar jongen, wat zie jij eruit, verschrikkelijk, je lijkt wel een bloempot! Ik zal toch eens tegen je vader zeggen dat die Cromvoets je de volgende keer een beetje beter moet knippen . . . ', jammert mijn moeder. Maar dat is aan mij niet meer besteed, het Liëuweriksveldje is plotseling geen fata morgana meer. En mede dankzij Cromvoets besluit ik later nooit meer naar een kapper te gaan. We hebben een eigen tondeuse aangeschaft, en mijn vrouw ontdoet mij al jaren met zachte hand zo kort mogelijk van mijn overtollige haar.
Geen jeugdtrauma's, vergeet 't maar. Nou, en dan heb ik het nog niet eens gehad over de tandarts. Dat dan maar een volgende keer.