maandag 12 december 2016

Ik mag er niet meer over praten . . .

Zomaar een intelligente jonge dame speelt al ’n paar jaar handbal samen met haar vriendinnen. Handbal is een machtige sport, heb ik zelf ook tot aan mijn vijftigste actief gespeeld. Zomaar als wintertraining naast mijn nog altijd meest geliefde sport, de atletiek. Ook wel logisch, want sprinten, springen en werpen vormen de basis zowel bij handbal als bij atletiek.

Regelmatig ging ik kijken samen met Marijke, maar de ergernis hield me weg uit de zaal. Een paar weken geleden ben ik toch nog eens wezen kijken. Alweer pure ergernis, er verandert totaal niks. Nee nee, rustig maar, geen kritiek op de scheidsrechter, de handbalclub of de tegenstander. Nee, simpelweg wat zich binnen dat meidenteam afspeelde. Of eigenlijk is het geen team, maar een stuk of vijf individueel ingestelde speelsters en een zestal pionnen ter opvulling. De bal wordt letterlijk doelloos (dus niet doelgericht) rondgespeeld, er is geen sportieve fysieke hardheid te ontdekken en alles speelt zich zowel in aanval als verdediging af in het midden. Iedereen kruipt, net zoals de F-jes bij voetbal, naar het midden. En ja, de tegenstander maakt daar dankbaar gebruik van, dus de meeste tegendoelpunten vallen vanaf de zijkanten. ‘Ben ik nou de enige die dat ziet?’. Waar is die broodnodige pure beleving, waar is dat genieten van die mooie sport, waar zit die vooruitgang?

Maar wat ik veel ergerlijker, zelfs onacceptabel kwalijk vindt? Er zijn een paar meiden, waaronder die intelligente jonge dame, die vernederende 2 à 5 minuten mogen meespelen. Terwijl er aan het spelpeil niets, maar dan ook totaal niets, verandert. Sterker nog, er ontstaat meer balans in de groep als die erin staan. Maar ik mag er niets van zeggen! ‘Hou je mond’ krijg ik te horen! Maar dat betekent echter wel dat ik met een probleem blijf zitten. Dus schrijf ik het maar van me af, want erover schrijven hebben ze me (nog) niet verboden.

Mahatma Gandhi sprak heel lang geleden de wijze woorden: ‘Wees de verandering die je in de wereld wil zien gebeuren’. Nou, daar gaan we dan. Afgelopen zaterdag toog het team weer eens naar een uitwedstrijd, 114 km ver weg. Een snelle rekensom leert dat 11 meiden daar 6 uur mee bezig zijn. Ja, als het je hobby is, en dan heb je dat er graag voor over. Ik reed vroeger ook helemaal naar Groningen om 110 meter horden te lopen. Echter, die intelligente jonge dame heeft ‘zegge-en-schrijven’ een lullige vijf minuutjes een actieve bijdrage mogen leveren aan haar hobby. Normaal gesproken als je met 11 meiden een wedstrijd speelt van 2*25 minuten, zou elk teamlid een half uur moeten spelen. Blijkbaar zijn binnen dat team speelsters die 6 keer zo goed zijn als andere speelsters? Of andersom, zijn er speelsters die 6 keer zo slecht zijn als de basisspeelsters? Feit is wel dat die intelligente jonge dame nu na zes deprimerende uren met een teleurgesteld gevoel haar huiswerk zit in te halen. Had ze niet beter??? Wat blijft er over van genieten van je hobby???

En dan praten we over meiden in een moeilijke leeftijd, toch? We hebben er allemaal wel eens verstandige dingen over gelezen of gehoord? Uit die literatuur kan algemeen geconcludeerd worden dat de begeleiding van meisjes van 12 tot 18 jaar zich zou moeten richten op het bevorderen van empowerment en hun weerbaarheid. Sociaal-emotionele leeftijdsgebonden problemen schreeuwen om empowerment en vereisen een emotioneel veilige omgeving waarin de meisjes zichzelf kunnen zijn, kunnen oefenen en positieve relaties kunnen ontwikkelen. Wel eens gehoord van de piramide van Maslow? Die geldt overigens niet alleen voor jongere dames, maar voor ons allemaal. Dat is nog altijd de belangrijkste motivatietheorie die er is, opgebouwd op basis van onze ordening van behoeftes. Maslow rangschikte de volgens hem universele behoeften van de mens in deze hiërarchie. Volgens zijn theorie zou de mens pas streven naar bevrediging van de behoeften die hoger in de hiërarchie geplaatst werden nadat de lager geplaatste behoeften bevredigd waren. Denk daar eens over na! Daarom zit ik me vaker te ergeren, daarom vind ik dat onacceptabel.

‘De beste stuurlui staan aan de wal’, zeggen ze wel eens, en dat geldt ook voor het veelgehoorde niet-mis-te-verstane commentaar vanaf de tribune. ‘Doe er dan zelf wat aan, klojo!’, hoor ik iemand denken. 

Het is zondagmorgen, van 10 tot 12 is vrije training bij Scopias Atletiek. Om 20 voor 10 ben ik op het veld, want als trainer mag je niet te laat komen. Een wisselend groepje atleetjes heeft het bed weer eens veel te vroeg moeten uitkruipen om van mij werptraining te krijgen. Dat valt potdomme niet mee! De jeugd in de leeftijd 12 – 18 jaar heeft het niet gemakkelijk met zichzelf, en door de opspelende hormonen willen ze wel eens gewoon in bed blijven liggen. Het is mijn taak om ze allervriendelijkst te blijven motiveren en ze positief uit te dagen. We kunnen het intussen goed samen vinden, ik leer ze de finesses van die moeilijke technische werponderdelen. Ondanks dat ik hun opa had kunnen zijn, kan ik ze best nog wel demonstreren hoe het moet. Wat wil je, ik ben Nederlands kampioen bij de M65+.

Ze krijgen allemaal even veel aandacht, ze mogen allemaal even vaak werpen. Met trainen zowel als met wedstrijden! De een gooit wat verder dan de ander, en de ander pakt de techniek wat vlugger op dan de een. Dat maakt allemaal niet uit. Ik wijs ze erop, dat ze naar elkaar moeten kijken! Hoe de ander het op bepaalde punten beter doet. Ik zeg nooit dat ze het ‘fout’ doen, ik doe slechts oefeningen waardoor die fouten vanzelf verdwijnen. Ik zeg alleen ‘nee’ als het niet goed gaat, en ze krijgen een ‘high-five’ als ze het goed doen. Er loopt ook een G-atleet tussen, maar laat ik potdomme niet merken dat ie buiten het groepje valt. En dat ie me ook niet de kantjes eraf loopt. Zo af en toe maak ik vertraagde opnames van hun worpen en die stuur ik ze toe. Dan kunnen ze zelf zien dat ze beter gaan werpen, het ziet er steeds beter uit. Ze ontwikkelen zich zelf, ieder op zijn eigen manier en ik help ze daarbij. Ik zet pionnen bij hun persoonlijke records, en ik zie ze genieten als ze daar steeds makkelijker overheen werpen. Ik maak een praatje met ze en vraag hoe het op school of thuis gaat. Het zijn immers geen werprobots, het zijn zoekende en zich ontwikkelende prachtige mensen.

‘Ja, maar atletiek is wat anders als handbal’, hoor ik weer iemand mompelen. Zeker, als je de 100 meter loopt dan is die afstand even lang voor jou als voor Dafne Schippers. Sterker nog, jij mag er zelfs langer van genieten, want Dafne is een stuk sneller aan de finish. Maar daar gaat het bij sport voor jongeren niet om. Wij trainers begeleiden ze alleen maar ’n paar uurtjes per week naar volwassenheid. Wij hebben een belangrijke bijdrage op die weg naar een ‘gezonde geest in een gezond lichaam’. Wij brengen ze een klein beetje meer discipline bij, ook wij geven ze iets meer waardering en erkenning. Wij leren hoe ze zich zelf kunnen ontplooien.

We zetten pionnen in het veld om te meten, om grenzen te verleggen en ze te laten zien dat ze vooruitgaan. Maar we zetten ze niet ‘als’ pionnen op het schaakveld, want dan zullen we spoedig constateren dat het schaakveld alsmaar leger wordt[1]. En dat we schade hebben toegebracht aan ontluikende schoonheid en sportbeleving. 

Ik doe komend jaar 60 jaar onafgebroken atletiek, en ik dank mijn eerste trainer Frits Vaessen nog steeds op mijn blote knieën. Als ik met Frits praat over 60 jaar geleden, heeft hij het nog steeds over ‘mijn jongens’. Dat doet mij nog steeds verrekte goed om te horen, en daarom erger ik me langs dat handbalveld.



[1] Wie met mensen omgaat als met pionnen, ziet spoedig dat zijn schaakbord leeg is. (Confucius)

vrijdag 9 september 2016

Pierre Noir à la Côte d’Azur


Nee, niet schrikken! Ik ga me niet branden aan die discussie, die straks ongetwijfeld weer in alle hevigheid zal oplaaien. Om niemand voor het min of meer gekleurde hoofd te stoten heb ik het probleem een buitenlands Frans tintje gegeven! Ik moest in mijn werkzame bestaan elke dag denken in oplossingen, en verdomd, na tien jaar pensioen kan ik het nog altijd niet laten. We slurpen hier in Zuid-Frankrijk alle informatie uit de beschikbare (a)sociale media op, ik verwerk dat in mijn vergrijsde hersencellen en kom dan tot consensus met mezelf. Alleen hoef ik nu die oplossingen niet meer te implementeren, maar ze gewoon aan mijn blog te verbinden. Misschien daarom wel heb ik zo veel belangstelling voor de nieuwe partij DENK. Ze roepen ook maar wat, hoeven toch nooit verantwoordelijkheid te nemen, praten Erdoğan naar de mond en weigeren Netanyahu een hand te geven. En maar blijven zeggen dat ‘verbinden’ voor hun het allerbelangrijkste is, en dat laatste sprak me toch wel enigszins aan.

Hier in Saint-Aygulf ga ik elke dag samen met mijn vrouw en schoonzus zwemmen in de Middellandse Zee. Stipt om vier uur, na de thee, hijsen de twee zusjes zich in hun decente badpakken, en ik volsta met een zwembroek zonder pijpjes. We spreiden onze badlakens op het hete zand onder de palmen, en zwemmen drie kwartiertjes op en neer in het golvende ‘zo-blauw, zo-blauw’ van de Mediterrannée, heerlijk. Na het afdouchen gaan de dames nog drie kwartiertjes opdrogen en bijkleuren. Ik kijk dan een beetje doelloos uit over de bergen, het strand, de zee en alles wat zich daartussen in beweegt. Elke dag flaneert er een wat oudere superslanke dame langs het strand. Elke dag draagt ze een ander fel gekleurd minuscuul bikini-tje. Ze is heel bruin, volgens mij heeft ze opgespoten lippen en duidelijk geverfd blond kroeshaar. Al enkele dagen kon ik mijn ogen niet van haar afhouden, ik denk steeds maar weer ‘die lijkt ergens op’. Het heeft vier dagen geduurd, maar bij de vierde keer ‘ik denk’, dacht ik ‘verrek, dat is die nieuwe van DENK, Sylvana je-weet-wel’. Ze is het natuurlijk niet echt, maar ze lijkt er wel sprekend op.
Ik sluit mijn ogen en droom een beetje weg. Op de achtergrond hoor ik het liefelijke kabbelen van de golfjes op het strand, boven me maakt de palmboom een zacht ritselend geluid in de zalig ziltige zeebries. Deze droomwereld drijft me zomaar mee naar Toon Hermans, ook weer niet vreemd natuurlijk! Want hoe mooi kon Toon die sfeer in zijn one-man-show treffend uitbeelden van de Côte d’Azur. In gedachten neurie ik zijn melancholieke ‘Mediterrannée, zo blauw, zo blauw’. Ik hoor hem dat ondeugende ‘Tango van het blote kontje’ zingen, ik kan een glimlach niet onderdrukken. Geweldig die man, zonder wie-dan-ook-maar te kwetsen, met veel zelfspot en die perfecte timing van de lach. Wie herinnert zich niet die sketch over Sinterkla-haas en zijn Pietermanknecht, die vroeger bij hun thuis op bezoek kwam? Geweldig toch, hij nam niet eens díe woorden in zijn mond die straks tot discussie gaan leiden. Gewoon simpelweg Pietermanknecht, wat een zalige man. Ja, en aan die twee bulten die je nooit bij Pietermanknecht zou verwachten, kon híj zien dat het niet de echte Pietermanknecht was, maar zijn eigen tante Jo. Mijn vader sloeg zich de knieën stuk van het lachen, en ik doe het hem nog steeds na. Hoe onschuldig, hoe meesterlijk, hoe lachwekkend, hoe kindvriendelijk kun je het Sinterkla-haasfeest uitleggen. Zou Sylvana je-weet-wel die sketch ooit eens gezien hebben. Neehee, dat kan zeker niet, want anders . . .
Ik ga rechtop zitten, de twee zusjes liggen gestrekt op de buik om hun achterkantjes te laten bijkleuren. Op het strand voor me zitten drie wat oudere stellen te zonnen. Nou ja, eigenlijk is het bakken, wij in Limburg zouden dat zelfs snierken noemen. Ik denk naar schatting dat ze hier minimaal al drie weken zo zitten. Ze zijn alle zes donkerbruin, hun onderhuid vormt een pijnlijke donkerrode achtergrond. Ik denk het lijken wel zonnebloemen, want ze draaien keurig met de zon mee. Ik denk als die straks naar huis gaan zijn ze echt compleet donkerbruin. Bij de zoveelste keer ‘ik denk’ DENK ik weer aan Sylvana weet-je-wel. Hier voor me dat zijn potdomme gewoon zes blanke mensen, die al minimaal drie weken hun best doen om na hun vakantie donkerbruin naar huis te gaan. Ze zullen dus geen hekel hebben aan hun donkere medemens, en ongetwijfeld vieren ze straks met hun kinderen en kleinkinderen Sinterklaas.
Als ik deze zes mensen nou eens zou vragen of ze straks voor Pietermanknecht willen spelen? Ze hoeven immers niet meer geschminkt te worden, en de manier waarop ze bruin zijn geworden heeft absoluut niets met slavernij of zoiets te maken. Ik ben dan wel gepensioneerd, maar kom op zeg! Hier moet ik iets mee doen! Dit is toch dé perfecte oplossing van die onmogelijke discussie.
Dus ik sta resoluut op en spreek in mijn beste Nederlands de meest links zittende man aan:
‘Meneer, ik zou u iets willen vragen, ik denk dat ik de oplossing heb voor een slepend probleem’, de man kijkt me aan als een kist wortelen en zegt:
‘Excusez moi monsieur, je ne vous comprend pas’, potverdomme dat heb ik weer. Zo lijkt mijn oplossing in één klap weer 1000 km ver weg. Het zweet breekt me uit! Maar ik probeer het nog een keer, tegen beter weten in:
‘Monsieur, en Hollande nous avons une grande problème avec Pierre Noir!’, zijn vrouw ontwaakt nu ook uit haar zonne-slaapje, kijkt me boos aan en stoot haar man aan.
‘Quoi? Pierre Noir? S’il vous plaît monsieur, laissez nous . . .’.
Ik voel me ongelukkig, hopeloos, hulpeloos en een ontzettende Piet Lut te gelijker tijd. Ik kijk wanhopig om me heen, gelukkig zit Marijke nu ook als mijn rots in de branding rechtop:
‘Wat is er met jou aan de hand schat, wat doe je daar? Kom toch hier lekker zitten’, zegt ze en klopt uitnodigend op mijn badhanddoek.
‘Tja, ik dacht het probleem van Pietermanknecht eindelijk opgelost te hebben, maar ja, de rest lees je vanavond wel’, en ga weer liggen. Vooral ook om de dodelijke blikken van zes donkerbruine zonnebloemen te ontwijken.

dinsdag 6 september 2016

Côte d’Azur, een beetje zuur


We staan alweer een paar weken aan de Middellandse Zee. Net nog even gekeken op de thermometer, het is 35 graden. Maar in de schaduw van een palmboom en met een bescheiden briesje is het erg goed uit te houden. Alleen de zwembroek aan en de voeten op een krukje, mij hoor je voorlopig niet klagen.

Alhoewel, hebben jullie Rutte ook gezien bij Zomergasten? Hij kwam best wel aardig over, toch? Hij zei zelfs sorry voor al die beloftes die hij niet was nagekomen. Beetje vertederend vond ik hoe hij sprak over ‘dat het niet om hem ging’. Nee, het ging om het belang van Nederland. Viel me trouwens wel op als die interviewer doorging op die niet-nagekomen-beloftes, hij toch een beetje pissig werd. Maar ja, dat geeft een minister-president toch ook weer menselijke trekjes. Wat me ook opviel was, als die interviewer een pijnlijke vraag ging stellen, Markje hem gewoon onbeschoft onderbrak. Nee, voordat de interviewer zijn vraag had geformuleerd, en wij wisten waar het over ging, gaf Markje er gewoon een draai aan en raffelde de toekomstige beloftes voor de komende verkiezingen af.

Jahaa, hij noemde zichzelf ‘mister positivo’. Wij moesten niet zo zuur doen, zeker niet in het land dat hij persoonlijk geleid had naar de top-5. Ik moest ineens denken aan die echt vervelende ettertjes vroeger op school. Die hielden iedereen voor de gek, belazerden ook altijd de boel, en die deden dat ook met diezelfde gespeelde vrolijkheid als Markje. Maar als je, net zoals wij, er op dit moment in Zuid-Frankrijk wat verderaf staat, geeft ons dat ook de gelegenheid om daar met een helikopter-view naar te kijken. In de nieuwsflarden die we hier zo af en toe met CanalDigitaal kunnen opvangen, als die het doet tenminste, zit ons landje echt wel in de top-5.

Neem nou dat gedoe met de Nederlandse Turken versus de Turkse Nederlanders. God wat een gedoe, de vervelende, criminele en niet te tolereren beelden spreken voor zich. Staatssecretaris Sander Dekker weet echter desgevraagd echter niet waarover het gaat, hij doet alsof zijn neus bloedt. Als een kwart van de Turkse Nederlanders hun kinderen van school haalt kraait hij heel onnozel ‘dat de ouders volledig de vrijheid hebben naar welke school ze hun kinderen sturen’. Dat vind ik toch wel een beetje erg zuur, Markje. Zelf is Markje van mening dat we in die voorkomende gevallen goede normen moeten stellen!!?? Een ijzersterk statement! Als wij hier vanuit de luwte van de Mediterrannée en onze luie ligstoel naar dat criminele gedrag van die Nederlandse Turken kijken?? Wat bedoel je dan precies Markje, normen stellen? Het is volgens ons gewoon een kwestie van wetten handhaven en mensen direct aanspreken op hun gedrag, toch? Gewoon oppakken, straffen en de rest van Nederland beschermen tegen dat crepule . Daarvoor hoef je niet te bellen met Erdogan, want dat levert jou niks op. Die is van een geheel ander kaliber. Nederland is echt niet alleen een top-5-veilig land als ze in jouw torentje kogelvrij glas hebben geplaatst of als je Wilders al 11 jaar persoonlijke bewaking moet geven, toch?

Sorry, mijn zwager komt even langs of ik mijn rosétje met of zonder ijs wil? Moest ik even over nadenken, want de rosé komt al uit de koelkast. Maar met ijs blijft hij toch wel wat langer koel, en ook minder zuur. Dus maar met ijs, zou Markje ook kiezen, en past beter bij het onderwerp. Waar waren we gebleven?

Oh ja, ik vond het wel erg zielig voor je, dat je om vier uur ’s nachts helemaal alleen in je bedje moest huilen toen eindelijk de slachtoffers van de MH17 naar hun geliefden konden. Ja, je had daarvoor wel zes keer met Poetin moeten bellen. Over de inhoud van die gesprekken kun je geen mededeling doen, maar dat kunnen we zelf wel zo’n beetje invullen. Ook die Poetin is immers van een geheel ander kaliber, en als je zes keer moet bellen om iets geregeld te krijgen? Het lijkt de Nederlandse belastingdienst wel! Ik vermoed, dat in een omgekeerd geval Wladimir maar één heel kort telefoontje had hoeven plegen naar dat kogelvrije torentje. Of ben ik nu een beetje zuur, Markje? Maar ik vond het wel keurig hoe je hebt uitgelegd dat die beloofde onderste steen naar boven halen toch echt veel lastiger is als wij met z’n allen denken. Het floepte er toen maar zo uit, maar ja, het blijft een ferme belofte. Want inmiddels ben je er ook achter gekomen dat die onderste steen in oorlogsgebied is verborgen. Och ja, nu pas, als je mij van tevoren had gebeld, had ik dat in één heel kort telefoontje kunnen verklappen.

Sorry dat ik weer even onderbreek, Marijke komt vragen of ik zin heb in een paar stukjes stokbrood met Franse kaas. ‘Wil je hebben dat ik ze breng of kom je er even gezellig bij zitten’, vraagt ze. ‘Nou ja, als je ze wil brengen’, antwoord ik. Ze loopt weg en zegt tegen mijn zwager en schoonzus: ‘Hij zit weer in zijn torentje hoor. Sociaal doen is er even niet bij’. Tja, soms weet Marijke instinctief over welk onderwerp ik schrijf.

Waar waren we gebleven? Ons Nederland op alle fronten in de top-5 onder de bezielende leiding van ons aller Markje! Dat zouden die drie dames gisteravond bij Pauw zeker niet met ons eens zijn! Alle drie waren ze chronisch ziek en aangewezen op een minimale uitkering. Ja, en dan vormt dat eigen risico een toch wel erg hoge drempel. Zeker als je moet kiezen tussen de toekomst van je kinderen of je eigen tanende gezondheid. Markje zou ze in het kader van de komende verkiezingen wel passend van repliek gediend hebben. Gewoon niet zo zuur doen, we leven toch in een geweldig mooi land, top-5 op alle fronten. Toon persoonlijk initiatief, grijp die kansen en maak wat van je leven. En onze minister Edith denkt alvast na over het verhogen van het eigen risico naar 500 euro. Zeker, problemen moet je krachtig aanpakken en niet jezelf in een depressie manoeuvreren. Geweldig die Markje, Churandy Martina kan nog wat van hem leren.

Ik kijk naar het laatste journaal op BVN. Ja, want Astra 3 op CanalDigitaal is weer eens weggevallen. Jaja, zo lossen wij in Nederland problemen op. Alle zenders moeten HD worden, alle zenders moeten worden omgezet naar een véél zwakkere (en gevoeligere) satelliet en dan moet je daar ook nog eens meer voor betalen. Arrogantie van de macht noem ik dat, goed voor onze economie noemt Markje dat. We doen het toch maar mooi twee keer zo goed als de ons omringende landen, zegt Markje. Ik heb dat proberen uit te leggen aan onze Belgische en Duitse buren op de camping. Ze lachten me recht in het gezicht uit, ik stond echt voor lul. Volgens mij klopt het niet wat je ons probeert wijs te maken, Markje. Of zijn onze buren echt zo dom, en jij zo slim? Maar terug naar het laatste nieuws. Het blijkt dat 25% van de apothekersassistentes een andere baan willen. Het tekort aan medicijnen loopt dramatisch op in ons Nederland de laatste jaren. Dat leidt tot terecht boze zieke mensen, die hun medicijnen niet meer krijgen. En die zielige assistentes moeten nee verkopen en moeten de wanhopige boze zieke mensen opvangen. Ja, het ver-Mark-ten van de zorg draagt zelfs jouw naam Markje. Ook qua gezondheidszorg zit Nederland bij de top-5!? Er klopt echt geen reet van Markje, iets is er mis gegaan. Sorry, dat is wel zuur voor jou. Maar ook dat zal wel met een geforceerde smerige lach langs je af vallen.

‘Ben je nou nog niet klaar met je verhaal?’, zegt Marijke. ‘Gaan we nog wat leuks doen vandaag of hoe zit het?’. ‘Ja hoor, nog even naar de WC en dan ben ik er weer helemaal bij!’. Ik loop naar het gigantische en schone toiletgebouw. Links de normale zit-WC’s en rechts die Franse toiletten. Met die twee voetstappen en dat ronde gat in de vloer. Ik moet plassen en kies voor rechts, past ook wel een beetje bij Markje. Ik pak mijn eigen piemeltje ter hand en wacht tot mijn prostaat doorgang verleent aan hetgeen waarvoor ik hier sta. En alweer sorry, Markje, ik moest in die ontspannen positie alweer aan jou denken. Sterker nog, ik probeerde me voor te stellen wat zou jij denken als je hier en nu zou staan. Gewoon simpelweg met je eigen leiding in de hand, klaar om te gaan luisteren naar je eigen gezeik. Echt waar, ik hoorde je denken: ‘Heb ik dat ding alleen gekregen om mee te plassen? Of zou ik dat ook nog met iemand kunnen delen? Met iemand die bij me past, waarin dat ding misschien wel zou passen? Waarmee ik me één zou voelen, die ik gelukkig zou kunnen maken. Die alles met me deelt, zodat ik me ook gelukkiger en completer zou voelen! Waarin ik me zou kunnen inleven, eindelijk zou voelen wat empathie betekent. Die als ik huil een arm om me heen slaat. Zodat als Nederland huilt, ik een oprechte helpende begrijpende hand kan uitsteken! Het is nog niet te laat Mark’.

Sorry, mijn eigen gezeik en de spetters op mijn slippers brachten me weer terug in de realiteit. Ik ga leuke dingen doen, samen met Marijke. Dat gun ik je ook Mark, maar zeker ook Nederland.

zondag 14 augustus 2016

Hoe Dafne ons een gouwe plak door de neus boorde

Na Fanny Blankers-Koen in 1948, na Ellen van Lange in 1992 . . . alle (on)deskundige media bereiden ons (op)hitserig voor op die zekere gouden medaille van Dafne Schippers. ‘Zullen we boven verder kijken’, zegt mijn vrouw, en ik weet wel waarom. Want even later lig ik in bed met mijn luchtige pyjamaatje met korte broek en korte mouwtjes. Ik wacht op mijn idool, voor mijn Dafne hou ik vannacht de wacht, mijn vrouw slaapt rustig ‘ik hoor het morgenvroeg wel’.

De halve finales, drie prachtige sprints van 24 optimaal getrainde atletes gaan bepalen welke 8 een plaatsje bemachtigen in de finale. ‘Ze kan niet door versnellen . . . ‘, mompel ik voor me uit, als Dafne haar prachtige lijf als tweede over de finish drukt. Ik zit rechtop in bed bij de zoveelste herhaling in vertraagde opname. Ik probeer me in te leven, ik zie het duidelijk, normaal verlengt ze haar passen en brengt daarbij telkens haar bovenlichaam boven haar afzetpunt. En dan komt die machtige afzet die de laatste 30 meter haar laat wegzweven van de rest. Dat lukt haar niet. Een tweede plaats in de finale zou een ‘zilveren plak met een vetgouden randje’ betekenen hoor ik die hijgerige verslaggever al uitkramen.

In de dode ooghoek van onze verslaggevers maar midden in de spotlights van het Olympische ovaal verwezenlijken Nadine Broerse, Anouk Vetter en Nadine Visser hun Olympische droom op de zevenkamp. Ik probeer met mijn tablet, bovenop het dekbed rustend, hun prestaties te volgen. Klote, er is niets van te vinden, en onze informanten ter plekke hebben het slechts over ‘die zekere gouwe plak die Dafne voor ons moet gaan halen’. De Belgische Nafissatou Thiam is met een historische heroïsche zevenkamp bezig. Niemand van onze subjectieve paparazzi-Martjes heeft er oog voor. ‘Dafne verbetert zich altijd in het toernooi!’, kraait de een. ‘Dafne weet altijd te excelleren als het erop aan komt’, kwijlebalt de ander.

Mijn vrouw draait zich om in bed, ze knijpt met haar ogen, ze heeft last van het licht van mijn nachtkastlampje. Ik doe dat uit en zet het geluid van de televisie nog wat lager. Potnondedjuu, ook midden in de nacht hebben ze reclame! En ook de NOS-livestream doet mee met de boodschappen. Ik zap wat verder op de televisie. Ook dat nog, in het schemerdonker word ik op drie zenders met zwoele stemmetjes door die kleffe anti-sport-dellen uitgenodigd om een of andere sekslijn te bellen. Snel terug schakelen naar één, hoe durven ze. Ik wil kijken en genieten van perfect getrainde sportmensen, die met mij een geheel andere passie delen, mijn atletiek.

Eindelijk, met wat overdreven muziek en overbodig lichtspel stappen de acht finalistes door zo’n kleurige slurf quasi ontspannen de baan op. Potverdomme, mijn Dafne heeft baan negen geloot, dat is klote. Ik ga er weer eens goed rechtop voor zitten in bed, en dek mijn vrouw voorzichtig in met het onwillige dekbed. De atletes worden één voor één voorgesteld, ze knielen op ‘on-your-marks’ in de startblokken. ‘Ready . . . . . PANGG!’, en de acht snelste dames ter wereld lopen om het hardst op het Koninginnenummer ‘wie het eerst over de streep’ komt. Ik weet niet wie er wint, ik zie alleen dat het Dafne niet lukt om weg te zweven van de rest. Ik strijd met haar mee, ik voel dat ook-ik mijn ontspanning kwijtraak, hoe mag ik dat van haar dan wel verwachten? Ik zie dat ze ondanks alles een geweldige tijd loopt met 10.90, waarmee ze potdomme vijfde wordt op de Olympische spelen. Ik leef met haar mee, het doet ook mij pijn dat ze haar droom niet heeft kunnen waarmaken. Ik zie die klojo al op haar afkomen met zijn lul-ijzer in de hand ‘waarom ging het eigenlijk mis’. En oh jee, hij vangt iets op van fysiek ongemak. ‘Ga je ons vertellen wat het is, want anders gaan we er naar gissen’. Klasse Dafne hoe je daarop reageerde. ‘Daar hebben ze geen flikker mee te maken, dat kunnen ze wel zien als ze echt naar je gekeken hadden’. Je hebt ze teleurgesteld, je hebt hun die gouwe plak ontnomen, zelfs geen bronzen met een gouden randje. Hoe durven ze? 

God, wat was ik kwaad! Maar wees maar niet bang, ik hou nog steeds van je. Nee, niet in de sfeer van die zwoele vetdelletjes van die sekslijnen. Nee, zoals een opa van zijn kleindochter houdt. Zoals een oudere atleet zich inleeft in een jonge vrouw met wie hij diezelfde passie voelt en deelt. Dank je Dafne, ik sta te springen als je wint en bewonder je hoe je omgaat met een prachtige vijfde plaats in een Olympische finale. En de volgende keer hebben we gewoon weer een afspraakje. Ik in mijn pyjamaatje naast mijn vrouw onder het dekbed. En jij heel ver weg in Rio, maar heel dichtbij in mijn sporthart.
 
En nu ga ik op internet uitpluizen wat de zevenkampsters gemaakt hebben, want die hadden onze sportverslaggevers al bij voorbaat afgeschreven, teleurgesteld en in het niet-de moeite-waard-boekje genoteerd.

donderdag 21 juli 2016

Wat drie zwanen ons leren


Het is al bijna zo’n 30 graden. We staan met onze camper aan de Moezel, zo’n 20 kilometer stroomafwaarts van Trier in het rustige wijndorpje Mehring. Op een prachtige plek zo’n 10 meter van het water. Tussen onze camper en de Moezel loopt een fietspad, het asfalt zindert van de hitte. Maar vandaag komt er geen hond langs, het is veel te heet. Marijke zit in haar badpak en leest een boek, een flesje water op grijpafstand. Alle campinggasten hebben de luifel uitgedraaid, en bijna iedereen heeft er badhanddoeken met wasknijpers aan vastgemaakt om nog meer schaduw te creëren. Het is windstil en de Moezel ligt er rimpelloos bij. Ook drie zwanen drijven aan de overkant in het water, in de lommerrijke schaduw van de altijd imponerende bergen. Ik typ wat ik zomaar ter plekke beleef op mijn tablet.
Er zwemmen een drietal witte zwanen in de Moezel die zich regelmatig voor onze camper ophouden. Ze zijn hier echt thuis, wij zijn maar voor even hier op bezoek. Ze zijn steeds samen, ik heb nog even nagedacht om ze een naam te geven, maar toch maar besloten het zo te laten. Zwanen zijn hun leven lang trouw aan hun partner, dus ik vermoed dat het een mannetje en een vrouwtje zijn. Met daarbij een derde samengaande alleenstaande weduwe of zomaar een vrijgezel. Ze accepteren en respecteren elkaars aanwezigheid. Ik kom er niet uit en heb ook te weinig aanknopingspunten om vast te stellen wie van hen een mannetje of een vrouwtje is. Maar het zijn prachtige statige beesten met hun lange sierlijke hals, hun mooi gevormde oranje snavel onder die donkere oogjes. Met hun oogverblindend wit verenkleed dobberen ze op het water. Een zwarte poot laten ze rusten op hun rug en met de andere peddelen ze wat rond. Alleen als ze uit het water komen worden het wat krakkemikkelig voortstrompelende oudere dametjes. Met de pootjes wat ver uit elkaar flappen ze naar links en rechts waggelend op hun grote zwemvliezen door het gras. Het lijken ineens wel kleuters met een te grote luier om. Of oudere dametjes met een overmaats inlegkruisje, ik weet niet hoe ik het moet omschrijven. In ieder geval maken ze geen sierlijke beweging meer, maar ze blijven oogverblindend mooi.
Wij genieten ervan en Marijke heeft er veel foto’s van genomen. Helaas blijken we de enigen, want iedereen heeft een hekel aan ze omdat ze voor de campers schijten. Het door de zwanendarmen verwerkte gras en waterplanten spuit er af en toe uit en laat dan van die groene eenpersoons vlaaitjes achter, die jammer genoeg dan niet altijd zijn te ontwijken. Ons driespan komt dagelijks langs om de verse grassprietjes voor onze campers weg te grazen. Maar onze buurvrouw links stuurt ze weg. Onze zwanen zijn het er duidelijk niet mee eens en maken een protesterend blazend geluid, spreiden hun mooie vleugels en hobbelen in onze richting.
‘Snap jij dat nou, zij hebben er last van en dan sturen ze die zwanen onze richting uit?’.
‘Wat maakt het uit, nu hebben wij ze mooi dichtbij, geniet er maar van’.
En zorgvuldig de beste grassprietjes selecterend graast ons driespan gezapig aan onze camper voorbij. Af en toe strekken ze hun sierlijke hals en kijken even in onze richting, om vervolgens weer door te gaan. Ik weet zeker dat zij nu zeker weten dat wij ze ongemoeid laten. Zij horen hier meer thuis als wij, zit ik me te bedenken. En ze passen ook nog eens veel mooier in het landschap, weet ik ook zeker. Want net passeert een vreselijk dikke Duitser in zijn korte broekje. Op zijn bolle kop zo’n zwart zeemanspetje gedrukt met zo’n typisch klein klepje. Hij draagt alleen een korte vale kaki broek en twee lelijk witte spillebeentjes steken uit die te wijde verschoten pijpjes. Twee mannenborsten, waar menige vrouw jaloers op is, staan stevig boven een afgrijselijk vette hangbuik die tot over de helft van zijn gulp hangt. Met in de zij uitlopend in zo’n vettige spekrol als overmaatse huidplooi. 
Een van de zwanen kijkt hem na, en ik weet zeker dat we allebei hetzelfde denken. De man passeert in zwanengang en de drie zwanen grazen weer verder. Oei, twee campers verder blijken ze ook al niet erg welkom. Een Belgische madam stuurt haar veel te dik lichtbruin poedeltje erop af. Blazend en tegensputterend verplaatsen de drie zwanen zich als rechtop lopende apen naar het water.
‘Snap jij dat nou? Die doen toch niks’, zegt Marijke.
‘Nee, wij niet, maar niet iedereen denkt zoals wij’, antwoord ik.
Ons driespan is het water in gejaagd en dobbert voor ons uit. Soms duikelen ze voorover met de staart recht omhoog. Blijkbaar hebben ze besloten over te gaan op sappige waterplanten, die ze ondersteboven van de bodem plukken. Af en toe strekken ze hun hals en kijken nieuwsgierig in de richting van de campers.
‘Die zijn niet dom, die slimmeriken wachten hun beurt af’, zegt Marijke.
‘Denk ik ook, vanavond slaan ze hun slag’.
En inderdaad, als ik ’s avonds voor het slapen gaan nog even naar buiten loop, doen drie zwanen zich tegoed aan het gras bij de buren. Ik kan een lach niet onderdrukken. Een van de drie kijkt me aan, en gaat vervolgens weer vastbesloten verder.
Gisteren hadden we lekker gegeten in het dorp, en onze schnitzel dorstlessend weggespoeld met Viez (uit te spreken als fiets), een jonge appelwijn. We besloten een blokje om te fietsen na het eten. In Mehring de brug over en dan naar Longuich om een ijsje te eten. Maar al halverwege de brug had ik er al spijt van, het was immers bloedheet. En dan moeten wij zo nodig gaan fietsen op het heetst van de dag, met twee ‘Viez-en’ uitzakkend naar de kuiten. Als we ter hoogte van onze camping zijn, maar dan wel aan de overkant van het water, zie ik ineens drie gestrekte sierlijke halzen. Het is ons driespan dat lekker in de schaduw in het koele water van de Moezel ligt te dobberen. Die hebben het beter voor mekaar, denk ik. Maar stel ik me dat voor of is het echt zo. Twee zwanen kijken elkaar aan. Een van hen schudt overduidelijk zijn statige kop. De derde dobbert ietsjes verderop en beweegt heel snel zijn kop op en neer. Die lachen ons uit, ik weet het zeker.
We fietsen door de hitte naar Longuich en komend uitgeblust en uitgedroogd aan in het kleine pietluttige pittoreske wijndorpje.
‘Wat pak jij voor een ijs?’, vraagt mijn zwager.
‘Ik denk het grootste choco-ijs dat op de kaart staat’, zeg ik met kurkdroge mond.
‘Het is wel erg rustig op het terras’, zegt Marijke, exact op het moment dat ik een bord zie staan met overdreven sierlijke letters ‘Dienstag Ruhetag’.
‘Potverdomme, dat hebben wij weer’, vervolgt Marijke.
En zwijgend en in gezapig tempo klimmen we in Longuich weer de brug over en trappen we terug. Ik ruik asfalt en voel de brandende zon op mijn rug.
‘Dan gaan we in Mehring maar even op het terras zitten’, hoor ik achter me. En een half uurtje later zitten we aan het grootste choco-ijs en de dames aan een Erdbeerbecher mit Sahne. Als toetje besluiten we met een halve liter Bittburger en de dames met een Rooibos-thee. Terug op de camping is het bloedheet en het water van de Moezel daagt me uit. Resoluut stap ik in het koele water, heerlijk. Marijke beoordeelt mijn moedige stap als foto-waardig en komt met haar cameraatje naar de waterkant. Ik lig zalig te dobberen in het water en mijn lichaam neemt geleidelijk de temperatuur van de Moezel aan.
‘Kijk nou eens, kijk eens achter je’, zegt Marijke. Ik draai me om en zie dat ik omringd ben door drie prachtige zwanen die me alle drie recht aanstaren.
‘Ongelooflijk, blijf even stil liggen, dan maak ik er een foto van’. En de drie zwanen en ik blijven rustig dobberen totdat Marijke haar foto gemaakt heeft. Ik voelde me voor heel even heel gelukkig. Niet alleen door dat verkoelende water. Maar door die mij omringende nieuwsgierige volkomen ontspannen zwanen. We weten alle vier dat we mekaar volkomen accepteren en compleet met rust laten. Al verschillen we nog zoveel in kleur, eet- en schijtgedrag. Als we ons sociaal en niet als machtswellustelingen weten te gedragen, leven we nog lang en gelukkig in dit aardse paradijs.

dinsdag 5 juli 2016

Een kölsch Vader-Zoon-Weekend

Het was een idee van mijn zoon Hans: ‘Een keer per jaar een vader-zoon-weekend, moet kunnen, toch . . ‘. Dus dit jaar was ik aan de beurt om een weekendje te organiseren. Je mag niet verraden waar we naar toe gaan, alhoewel, het logo van OLW (ouwe-lullen-weekend) had stof tot nadenken moeten geven. Heel vaag staan daar de contouren op van de Dom van Keulen. Gewapend met tandenborstel en schone onderbroek bracht Marijke ons weg naar het station Venlo. En we ‘moesten’ een regenjas meenemen van onze bezorgde echtgenotes, je weet maar nooit. Op het station gaf ik Hans zijn ticket: ‘Verrek, de Tietelèrs gaan internationaal, dàt had ik niet gedacht. Was best wel een beetje zenuwachtig van waar gaan we naartoe’.
Toch wel leuk zo met de trein, en onderweg konden we de folders alvast doornemen van Keulen. Op het Hauptbahnhof zoeken we meteen een terrasje op bij Brauhaus Gaffel am Dom. Ik wil een kop koffie en de menukaart vragen om een broodje te bestellen. Komt een strak in het blauw gestoken kelner en zegt ‘zwei kölsch’ en loopt weg. Even later zet hij het eerste glas van een verschrikkelijk lange rij voor ons neer en deponeert twee menukaarten op tafel. ‘Prosit’, dan maar geen koffie. Het is heel druk en heel gezellig op het plein voor de Dom.
Ik stel voor dat we eerst naar Köln Tourismus gaan, om iets cultureels te reserveren. We lopen binnen, en een ongeïnteresseerde in zwart geklede jongedame zegt ‘bitte?’. Nog net slik ik ‘twee frikandel en twee friete’ in en vraag wat er in Keulen zoal te doen is? Ze kijkt Hans en mij misprijzend aan en klettert een foldertje ‘anders Leben’ voor onze neus. Hans schiet in de lach en fluistert in mijn oor ‘het is LHBT-weekend, die denkt dat wij ook zo zijn’. Ik weet niet waar hij het over heeft of wat hij daarmee bedoelt, en ik vraag wat explicieter: ‘Wir möchten heute eine Brauhaustour machen, können wir das hier reservieren’. De jongedame is echt niet behulpzaam, en net voordat ik vraag of haar verkering net uit is, legt ze uit dat er geen Aussen-Führungen zijn. We kunnen het om vier uur proberen of er ‘iets’ is voor de Dom en ze loopt verveeld weg waar helemaal niemand haar verder nodig heeft. Buiten gekomen legt Hans uit dat we het weer treffen. Was vorig jaar het WK-Beachvolleybal in Den Haag, dit weekend verzamelen de lesbische vrouwen, homo’s, biseksuelen en travestieten zich in Keulen. Nou ja, alleen klote dat er geen Brauhaustour is. Het begint te miezeren, en ik zie een droog romantisch tweezittertje onder een mooie antieke gotische boog.
‘Kom, drinken we daar gezellig een kop koffie’. We gaan zitten en voor we iets kunnen vragen passeert een kelner ‘zwei kölsch’, en we hebben de volgende glazen alweer voor ons staan. Het valt ons inderdaad nu op dat er erg veel mannelijke stelletjes voorbij lopen, of wat daar ’n beetje op lijkt. We besluiten om dan toch maar eerst die werkelijk indrukwekkende Dom te gaan bezoeken. Onze gids dreunde een dik uur lang ‘als-las-hij-een-boek-voor’ op één toon de indrukwekkend Domse geschiedenis voor. Ze hebben er van 1248 tot 1840 aan gebouwd, die grootste Gotische Kathedraal, het meest bezochte gebouw in Duitsland. Met zijn kaarsrechte statige torens van 157 meter hoogte, en zijn vijf machtige schepen en dwarsschip in de vorm van een kruis. Best wel indrukwekkend, zelfs voor een zoon en een vader op leeftijd. Door de zijdeur lopen we de kathedraal uit via zo’n draaideur. Je moet netjes één-voor-één in zo’n draaideur-compartimentje stappen. Maar ik lette teveel op die mooie plafonds en constateer plotseling dat ik achter een dame in dat krappe compartimentje stap. Als een zwangere eend dribbel ik heel voorzichtig achter haar aan, om elk erotisch contact te vermijden. Hèhè, dat ging net goed. Hans komt achter ons aan en staat zich krom te bescheuren van het lachen.

Aansluitend zoeken we ‘das Kölsche Rheinufer’ waar we vanavond gezellig buiten romantisch kunnen dineren. Onderweg passeren we enkele imposante Brauhäuser, en het aantal ‘anders Lebende’ neemt zienderogen toe. Onze schatting is snel bepaald, het LHBT-contingent omvat ca. 90% homoseksuele mannen (minus twee), 9% best wel aardige lesbische vrouwen en 1% travestieten, die beter thuis hadden kunnen blijven. ‘Wat een lelijk wijf’, zeg ik tegen Hans. ‘Zie jij dat echt niet, dat is een kerel, een travestiet!’. Nou ja zeg, als je dan toch zo nodig vrouwenkleren wil aantrekken, verzorg je dan ook als een vrouw en niet als een slonzige vent. Al snel hebben we een geschikte locatie voor ons ‘dinner-by-candle-light am Rheinufer’ gevonden. Er stond iets van Grill en van Platte, en het zag er gezellig uit.
Geweldig hoe leuk dat kan zijn met je zoon, je komt tot een geheel ander gesprek. We begrijpen elkaar feilloos, en houden van dezelfde geneugten des levens. Nee nee, niet te verwarren met ‘anders Leben’. Wat een stad, dat Keulen, wat een volk, wat een verscheidenheid. We tellen die dag ook nog eens minimaal 15 vrijgezellen-groepjes. Allemaal opvallend uitgedost en de meest lullig opvallende is overduidelijk de toekomstige bruid of bruidegom. De mannengroepen lopen zuipend en lallend door de stad. De meidengroepjes iets beschaafder en proberen ook de omringende mensen bij hun volkomen zinloze en belachelijke bezigheid te betrekken. Net als we op een muurtje aan de Rijn onze geblesseerde ledematen uitstrekken, worden we aangevallen door een losgeslagen horde amazones. ‘Möchten Sie etwas kaufen?’, en eentje steekt een lollie met een lullige uitstraling voor onze neuzen. ‘Nein danke’, antwoorden wij in koor. ‘Lieben Sie vielleicht Gummi-Bärchen, aber Gummi’s haben wir auch?’, vraagt de ander. ‘Ich mag keine Gummi-Bärchen und Gummi’s liegen mir zu schwer auf den Magen’, antwoord ik keurig. Ze hoort blijkbaar dat we ‘nicht-von-hier’ zijn en het gesprek wordt plotseling netter van inhoud en is vlug voorbij. We lopen voorbij het Brauhaus Sion en besluiten even binnen te kijken. Wat een gigantsch grote kroeg annex restaurant. Het is er gezellig druk met smakelijk etende en vrolijk drinkende mensen. We zoeken een plekje en hebben weer zonder te bestellen ‘zwei kölsch’ voor onze neus staan. Elke kelner heeft zijn eigen ‘Abteilung’, en met die van ons hebben we het getroffen. De man loopt met zo’n dienblad met handvat tussen de tafels door en vervangt simpelweg de lege glazen door volle. Ik neem de laatste slok en verdomd, zonder één woord of één blik! Sterker nog, met de rug naar ons toe twee worden twee schuimende en van het aangeslagen vocht druipende kölsch voor onze neuzen gezet. ‘Die man lijkt wel autistisch, ben benieuwd hoe lang hij dat volhoudt’. ‘Ik denk langer als wij’, en bij het vierde glas grijpt hij ruggelings een bierviltje, pakt een potlood vanachter zijn oor en fakkelt acht streepjes op het viltje. Je komt, tussen het goede gesprek dat we hebben door, oren en ogen tekort. De lucht wordt steeds meer bezwangerd met die heerlijke bakluchtjes met die kruidige sausjes van die gigantische borden met ‘Fleisch und Zutaten’. Het water loopt in mijn mond en wordt weer weggespoeld met die exact op de juiste temperatuur kölsch. En we hebben met zijn tweeën een open gesprek over alleen onderwerpen die alleen ons aangaan, waarbij je niet op hoeft te letten ‘wat-je-zegt’ of ‘hoe-je-het-zegt’.
‘Gaan we eerst nog naar de hotelkamer of wil je meteen gaan eten’, vraagt Hans. ‘Nou, die kamer loopt niet weg, en ik verrek van de honger’. En even later zetten we ons gesprek voort op dat uitgekozen terrasje aan de Rijn, met een kolossale Grillplatte tussen ons in en twee overmaatse kölsch dichtbij de rechterhand. Heerlijk!!!
Op de weg terug in de Altstadt komen we langs een volgend Brauhaus. Het barst in Keulen van die enorm grote Brauhäuser. We lopen binnen en zien in de vier hoeken liefst vier van die grote TV-schermen. ‘Verrek, Duitsland speelt tegen Italië, dat hebben wij weer’. ‘Goed weekendje uitgezocht pap’. ‘Sorry, maar ik kan er niks aan doen’, en we zoeken een plekje waar we nog enig zicht hebben op één van die vier schermen. Alle goeie plekken zijn vergeven, maar we vinden wel iets. Tussen vijf normale mannen en negen inmiddels uitgebluste vrijgezelle dames. En zo beleven wij ongewild maar met een brede glimlach de EK-kwartfinale Duitsland-Italië. Tussen honderden Pruusse die schreeuwend opspringen bij elke schermutseling voor een van de twee doelen. Een vriendelijke jongedame kan de kölsch-consumptie nauwelijks bijhouden aan onze rij tafels. Af en toe moet ze corrigerend optreden bij drie jongedames aan een tafel verderop. Het zijn de enige die geen kölsch drinken, maar zich vol laten lopen met ‘trockener Weisswein’. Heb ik nooit geweten, maar trockener Weisswein blijkt een verslappende uitwerking op arm-, been- en spraakspieren te hebben. Na de één-één en de compleet zoutloze verlenging besluiten we de penalties op de hotelkamer te bekijken. Maar een straat verder trekt de geur van Döner-Kebab ons naar binnen. We schuiven een broodje Döner, lekkend van de knoflooksaus, met twee handen naar binnen en aanschouwen die vreselijk spannende, nu al historische penalty-serie.
Als ze ons later ooit vragen ‘Waar was jij bij die historische penalty-beslissing Duitsland-Italië’, dan weet ik dat wel. Onderweg bedenk ik me dat we een volgende variant van ‘wat-is-voetbal’ hebben meegemaakt. Het is een spelletje met twee keer elf man en één bal. Die spelen twee keer 45 minuten en op het eind winnen de Duitsers. Maar spelen ze gelijk, dan spelen ze voor de labberjoeks nog twee keer 15 minuten en nemen vervolgens 17 strafschoppen, en dan winnen die Pruusse alsnog.

Ondanks die 27 kölsch volgde een perfecte nachtrust voor mij, want ik hoor mijn eigen snurken toch nooit. Ik had een kamer met twee bedden gereserveerd, maar dat bleek één bed te zijn. 'Geeft niks', zegt Hans, 'd'r liggen twee dekbedden op'. De volgende dag hebben we genoten van een geweldig mooi ‘Sport und Olympia Museum’ en een overheerlijk ‘Chokoladen-Museum’. Hans houdt van Formule-I en ik van kogelslingeren, en beide waren vertegenwoordigd. Op de treinreis terug met de tas vol chocolade, vonden we allebei dat het jammer was dat het alweer voorbij was. Een Vader-Zoon-weekend om niet te vergeten. Keulen is een mooie stad, het ‘anders Leben’ draagt onze goedkeuring, die Duitsers worden toch wel weer Europees Kampioen en ik ben nu al benieuwd waar we komend jaar naartoe gaan.

dinsdag 21 juni 2016

Een héél bijzonder clubrecord


Zaterdag 18 juni 2016, sportpark de Wijher is het strijdtoneel van het Limburgs Kampioenschap Junioren. Marijke en ik gaan jureren, onze opgegeven voorkeur was uiteraard bij de werpnummers. Om negen uur staan we bij de slingerkooi.  Kogelslingeren is mijn passie en ik geniet al van het inwerpen van die aanstormende jeugd. Marijke roept de deelnemers op en we kunnen beginnen.

B-junior Niek Brummans van onze club Swift Atletiek Roermond stapt in de ring. Met een lichte slingerbeweging laat hij de kogel rechts op de rand van de ring rusten, zakt wat nonchalant door de knieën, en laat zijn slingerkogel ronddraaien in de ring. Ik sta er langs en geniet. Ik hoor dat de kogel een zacht fluitend geluid opbouwt en met een ‘vvjieppp’  loskomen van zijn handen. Ik wacht tot Niek de ring uit is, en zeg ‘geldig’ tegen Marijke. ‘Mooie worp’, zeg ik tegen Niek. ‘Pffhh, gaat wel . . .’, krijg ik als antwoord.

Er wordt gemeten, hij wint de wedstrijd met de verste afstand van de dag, ’48.89 meter’. Zijn vader heeft al die tijd staan kijken naar de verrichtingen van zijn zoon. ‘Eindelijk, nieuw clubrecord, heeft ie mijn prestatie verbeterd met 9 centimeter!’, hoor ik achter mij. Ik draai me om, en kijk naar vader en zoon. Een stevige handdruk, een voorzichtig mannelijke toenadering. Een heel eenvoudig ‘proficiat’ begeleidt een héél mooi moment van waardering, trots, respect, blijdschap en geluk tussen een vader en een zoon. Perry Brummans had sinds 1985 het clubrecord met 48.80 meter. Zijn zoon Niek verbetert 31 jaar later een van de oudste clubrecords van Swift Atletiek Roermond. Een gedenkwaardige verbetering, maar dat de volgende generatie Brummans dat record verbetert, maakt het toch wel héél bijzonder!

Ik was er getuige van, ik heb ze allebei gefeliciteerd. Dat moest ik even aan jullie kwijt en met jullie delen! Ik heb er geweldig van genoten en kan me voorstellen hoe trots je als vader kunt zijn op zo’n moment. Ik deelde een beetje mee in dit vader-zoon-moment. Een bescheiden traantje voelde ik bij me opkomen, want ook dit maakt voor mij atletiek zo bijzonder.

Niek komt op me af en reikt me zijn hand. ‘Dankjewel voor het jureren’, zegt hij. Dat hebben ze zo geleerd bij Wim Coenen, netjes de jury bedanken. Atletiek is immers meer dan een kogel wegslingeren. ‘Ik ga weer weg, ik moet nog werken’, en Niek neemt afscheid en loopt alweer het sportveld af.


zaterdag 28 mei 2016

Lang leve de masteratletiek


Nederlandse Kampioenschappen Masters! Altijd weer leuk, één groot gezellig sportfeest met die steeds ouder wordende atleten. Altijd weer de vraag: ‘Wie zullen er allemaal meedoen? Wie zijn er afgevallen? Zou ik nog een beetje mee kunnen?’. De organiserende verenigingen doen hun uiterste best om het iedereen naar de zin te maken. Zo’n honderd vrijwilligers moeten worden opgetrommeld, geënthousiasmeerd, en in hetzelfde herkenbare T-shirtje worden gehesen. Meestal wordt een kampioenschap gekoppeld aan een zoveel-jarig-jubileum van de club. Het moet ook een feest voor de organiserende club zijn, de atletiekbaan en de kantine worden feestelijk aangekleed. Zij offeren zichzelf twee dagen op door ervoor te zorgen dat zo’n 500 oudere sporters op tijd kunnen wassen, plassen, eten, véél koffie kunnen drinken en op tijd de weg vinden naar hun atletiekonderdeel. Een delegatie van de Atletiekunie zorgt voor de regelgeving, geëscorteerd door een legertje top-jury met aanhang die denken dat ze top zijn. Perfect toch, succes gegarandeerd?

Nou nee, daar begint elk jaar dezelfde ellende! Hoeveel deelnemers zullen we toelaten? Welke onderdelen passen in twee dagen? Hoe streng kunnen we de toelatingslimieten maken? Zullen we toch stiekem een paar buitenlandse atleten toelaten? Hoe onmogelijk scherp kunnen we de medaillelimieten maken? Kunnen we die huldigingen niet gewoon achterwege laten? En hoe kleuterachtig flauw en onbegrijpelijk kunnen we die logische IAAF-regels naar onze eigen hand zetten.

De commentaren uit masterland zijn niet van de lucht en beginnen al bij de eerste publicatie van de nieuwe regelgeving. De organiserende vereniging krijgt de eerste lading bagger over zich heen, en probeert zich (waarom eigenlijk) te verdedigen. Maar de gedelegeerden blijven onzichtbaar en onwrikbaar. De inschrijvingen komen schoorvoetend binnen en de angst groeit in de masterlijke achterban! ‘Zal ik worden toegelaten? Zullen ze die indoorprestatie accepteren? Hoeveel zullen er inschrijven op mijn onderdeel?’.
Er ontstaat een griezelige, akelige en onsmakelijke driedeling in de master-maatschappij:
  1. Zij, die zeker zijn van hun deelname, omdat ze altijd wel de finale halen. Die houden meestal gewoon de mond, of vinden dat niemand zich ook maar ergens druk over moet maken.
  2. Zij, die in spanning afwachten of ze wel worden toegelaten. Die laten zich vaak horen en smeken om meer sportievere regelgeving.
  3. Zij, die zich verbazen over de stupiditeit van die belachelijke regelgeving. Die nadenken over alternatieven en constateren dat die eigenlijk voor de hand liggen.

Dit jaar ben ik door mijn enkel gegaan en kan ik niet deelnemen aan dat jaarlijkse feestje van de Atletiekunie. Hun doelstelling is (zoals ze zelf aangeven) een kwalitatief hoogstaand kampioenschap voor masters? Aan mijn hoela! Dit jaar zijn de Olympische Spelen, dat moet hoogstaand zijn. En een NK-Masters dient zich af te spelen héél ver in de schaduw van een rijtje oude eiken. Binnen de krochten van telkenjare afnemende prestaties. Het zou organiserende verenigingen meer cachet en kleur moeten geven aan een jubileum. Het zou alle masters moeten verenigen in het één keer per jaar met z’n allen samen genieten van onze atletiek, toch?
Nee hoor, straks sterft de tanende belangstelling bij (jubilerende) clubs om NK’s Masters te organiseren in afgrijzen! Wie laat er immers zijn eigen feestje bederven? Straks krijgen we een echt hoogstaand NK, misschien wel op Papendal! En dan geen gezeik meer, op elk onderdeel slechts acht deelnemers. Punt uit! En om het beter in de hand te houden, meteen finale! Dus werp(st)ers en spring(st)ers, meteen en alleen drie finale-pogingen. En oh ja, om het een beetje goedkoop te houden! Vijftig euro inschrijfboete. En waag je het bij de eerste drie te komen, moet je wel je eigen medaille financieren.

Lang leve de masteratletiek.

maandag 9 mei 2016

Knnnappp . . . einde seizoen

Als we niet met de camper onderweg zijn, geef ik ‘s zondagmorgens werptraining aan de jeugd van Scopias. Zo ook gistermorgen, het was Moederdag, de paardenbloemetjes toverden het groene gras van het sportpark om in de meest heldere sterrenhemel. Een stralend zonnetje, en een groep enthousiaste en gemotiveerde werpertjes. Dat was zeker voor mij dubbel genieten. Totdat ik zelf nog een paar discusworpen wilde proberen. Ik stap met mijn volle gewicht met de linkervoet op de rand van de cirkel. Mijn enkel klapte naar buiten. Een duidelijk en scherp ‘knnapp’ maakte mij meteen duidelijk ‘dit is het einde van het nog jonge baanseizoen’. Het deed niet meteen pijn, maar toen ik mijn werpschoen en sok uitdeed begon meteen de stekende pijn. Maar niks laten merken, stevig inpakken met een rekverband en heel flink met de auto naar huis.

Thuis was Marijke heel resoluut toen ze me zag strompelen: ‘we gaan meteen naar de huisartsenpost’. En even later waren we onderweg naar Venlo, mijn enkel kreeg steeds meer het formaat van een slingerkogel. Blijkbaar komen we bijna nooit bij de huisartsenpost, want de oude Venlose veiling lag er akelig verlaten bij. Daar was het dus niet meer. Dan maar door naar de eerste hulp in het ziekenhuis. Boven een schitterende nieuwe vleugel van het Viecuri-ziekenhuis prijkte in uitnodigend grote letters Spoedeisende Hulp. ‘Daar moeten we zijn’, zei Marijke. Maar ja, waar zet je de auto neer. Er waren zo’n dertig parkeerplaatsen gereserveerd voor de diverse soorten personeel. Heel ver achter het gebouw, achter dreigend gesloten slagbomen,  lagen de betaalde parkeerplaatsen voor diegene die hoognodig spoedeisende hulp nodig hebben. ‘Nou dat hele stuk kan ik echt niet lopen’, mompelde ik, ‘dat hebben ze weer perfect geregeld, zelfs geen stopplaats voor de ingang’. Dus Marijke moest bij de slagbomen rechtsomkeert maken op de smalle doorgang en parkeerde onze FIAT met knipperlichten aan voor de deur. Even later kwam ze met een vuurrode rolstoel met van die kleine slappe bandjes naar buiten. Daarin mocht ik even plaatsnemen, terwijl Marijke aan de horizon verdween om de auto heel ver weg te parkeren.

Nou, dat naar binnen duwen vergde heel wat krachtsinspanning, en mijn Marijke is best wel sterk. Achter de balie moest ik vanuit mijn rolstoel omhoog kijken naar een norse dame. Dit was duidelijk niet haar favoriete Moederdag. Ik kreeg een formulier overhandigd dat ik aan de tafel moest invullen. Het was 13:30 uur, het invullen lukte bijna helemaal, alleen ‘wat is mijn BSN-nummer?’. Marijke leverde het formulier in: ‘Gaat u daar maar zitten’, en het wachten begon.

Net op het moment dat ik dacht ‘die zijn ons vergeten’, hoorde ik mijn naam. Een vriendelijke dame zonder witte jas nam ons mee in een klein kamertje. ‘Dit is geen onderzoekkamer’, zei ik tegen Marijke. Want haar bureautje verdeelde het kamertje in tweeën, wij aan deze kant, zij moest omlopen om aan de andere kant van haar bureautje plaats te nemen.
‘Ik ben de triage-assistente’, zei de dame, ‘we gaan samen enkele gegevens invullen ter voorbereiding aan uw onderzoek’. Dat bleken dezelfde gegevens te zijn, die ik heel nauwkeurig al op dat formulier had ingevuld. Nou ja, behalve dat BSN-nummer dan.
‘Dank u wel’, zei de vriendelijke dame, ‘u kunt links om de hoek wachten tot u wordt opgeroepen’. Het wachten begon opnieuw, even later merkte Marijke mijn overduidelijke knorren van de maag op.
‘Jij ook al, ik verrek van de honger. Hadden we thuis maar eerst wat gegeten!’.
‘Nou, zo lang zal het toch niet duren?’.

Maar het duurde echt wel zo lang, er kwamen patiënten naar buiten, maar er werden geen spoedeisende klanten meer binnengelaten.
‘Volgens mij hebben ze wisseling van de wacht, of ze hebben koffiepauze’, verzuchtte Marijke. Mijn voet kreeg zo langzamerhand de vorm van een werpgewicht (twee keer zo groot als een slingerkogel voor de leken onder ons). Hij begon ook pijn te doen, Marijke zag dat en schoof heel attent een hockertje naderbij om mijn voet op te leggen.

Uiteindelijk opende de automatische deur zich en werd mijn naam genoemd. Een vrouwelijke huisarts liep voor ons uit, en Marijke duwde mij puffend en steunend in die onmogelijke rolstoel achter haar aan. En ja hoor, eerst weer gegevens noteren. Potvernondedju, alweer precies diezelfde gegevens. Al eens van automatisering gehoord, al eens van ‘touch-things-one-time’ gehoord? Mijn ouwe beroep van bedrijfskundige maakte me ineens heel erg opstandig. Maar die verdomde pijnlijke kogel aan mijn voet dwong me onmiddellijk weer tot nederigheid en bescheidenheid.
‘Ja, dat BSN-nummer hebben we toch wel nodig . . . ‘, zei de huisarts.
‘Oh, wacht even, in onze paspoorten misschien . . ‘, kreeg Marijke een helder moment, en toverde even later met een brede glimlach het BSN-nummer tevoorschijn. Het eigenlijke medische onderzoek op de Huisartsenpost kon nu eindelijk beginnen.
‘Nou, dat ziet er heel dik uit, misschien toch maar doorverwijzen naar Spoedeisende Hulp’, merkte de vriendelijke huisarts op in één oogopslag. Ik moest weer terug naar de balie, waar we weer werden door verwezen naar het wachtgedeelte van de Spoedeisende Hulp.

‘Hoe lang zitten we hier nu?’, vroeg ik Marijke.
‘Om precies te zijn, anderhalf uur, en nog steeds honger . . . ‘, antwoordde ze.
‘Dat wordt niet uit eten met Moederdag, dan maar straks een frietje halen’, en ik bespeurde teleurstelling in haar stem.
Hebben ze potverdomme nog geen 10 seconden naar mijn enkel gekeken, dacht ik intussen. Maar wel één formulier en twee schermen met exact dezelfde gegevens ingevuld. Alleen met dat verschil dat de derde keer het BSN-nummer kon worden ingevuld! En daar tussen door wachten, wachten en nog eens wachten. Maar ja, je hebt pijn, ik heb gegarandeerd een enkelband gescheurd of afgescheurd. Je wil geholpen worden en dan wachten we maar geduldig en lijdzaam af.

Een vriendelijke bourgondisch aandoende mannelijke verpleegkundige komt me ophalen. We worden een onderzoekkamer binnen geleid. Er staan twee van die onderzoektafels, met zo’n zeker geen geluidwerend gordijn er tussen. Ik mag op het achterste gaan liggen:
‘Je boft dat het niet zo druk is’, zegt de verpleegkundige.
‘Het is duidelijk te zien wat eraan mankeert’, gaat hij verder. Hij onderzoekt mijn enkel, en mijn tien centimeter loskomen van de onderzoektafel verraadt exact de plek waar het om gaat. Ook wel logisch eigenlijk, want die bevindt zich precies in het centrum van die dikker wordende kogel aan mijn voet.

‘De dokter komt zo’, zegt de verpleegkundige en loopt weg. Het zoveelste wachten begint. Naast ons zit een eveneens ouder echtpaar. De vrouw is gevallen en heeft ogenschijnlijk haar linkerarm gekneusd.
‘Auwieje, auwieje . . ‘, kreunt de vrouw onophoudelijk. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit. De vrouw probeert te gaan liggen, maar dat lukt niet.
‘Auwieje, ik kan niet gaan liggen. Auwieje, auwieje, ik word duizelig’. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit. Ik schiet in de lach, maar Marijke doet heel voorzichtig ‘sssstt’. De vrouwelijke arts komt binnen:
‘Het valt gelukkig mee mevrouw, waarschijnlijk is uw arm gekneusd, want op de foto is niets te zien’, zegt ze.
‘Auwieje, auwieje . . ‘, kreunt de vrouw, ‘ik heb hele erge pijn en word heel duizelig dokter’.
‘Ik kan u wat morfine-tabletjes voorschrijven voor de pijn’, vervolgt de arts.

‘MORFINE . . MORFINE, daar raak je toch aan verslaafd, hebt u niets anders’, zegt de vrouw verschrikt. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit.
‘Nou dat valt best wel mee mevrouw, maar dan schrijf ik iets anders voor! We wachten een week af hoe het gaat. Ik maak voor volgende week een afspraak bij de trauma-arts’, zegt de arts geruststellend.

‘TRAUMA-ARTS . . . TRAUMA-ARTS . . . auwieje, is het zo erg dokter’, zegt de vrouw verschrikt. Ik heb het niet meer en schater van het lachen. Marijke beseft dat dit niet meer te stoppen is, en glimlacht mee. Dit wordt een blog, zie ik haar denken.

‘Nou mevrouw, een trauma-arts kijkt ook gewoon naar kneuzingen, dat is niets bijzonders. Laat u maar eerst een weekje verwennen door uw man’, en ze neemt afscheid van de vrouw. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit.
‘Auwieje, auwieje, als ze maar niet gaan opereren . . ‘, treurt de vrouw. Onder gekreun, gesteun en ‘auwieje, auwieje . . ‘ stapt de vrouw moeizaam van de onderzoektafel. ‘Ik word duizelig, ik val om, auwieje . . .’, horen we en de vrouw strompelt en sleept zich naar de deur. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit.

Intussen zitten wij daar samen af te wachten en we verrekken allebei van de honger. Verpleegkundigen en artsen komen en gaan. Ze wassen hun handen of halen verband uit de vele kasten. De verpleegkundige van ‘de-dokter-komt-zo’ komt ook binnen, en ziet ons zitten. ‘Is ze er nog niet geweest?’, constateert hij en loopt naar buiten. Even later komt diezelfde vrouwelijke arts van onze gehorige onderzoektafel naast ons.
‘Even kijken, oh ik zie het al, laten we maar eerst een foto maken. U wordt zo opgehaald!’. Ze loopt de deur uit en een luttel kwartiertje later komt een vriendelijke verpleegkundige ons ophalen. Marijke had zich al ingesteld op een verschrikkelijk lange kruisweg naar de andere kant van het ziekenhuis.
‘Komt u maar mee, het is hiernaast’, zegt de verpleegkundige. Ik hoor een ontzettende zucht van opluchting achter mijn rolstoel. Vijf minuten later zijn we weer terug bij onze eigen onderzoektafel. Op de terugweg zien we nog vluchtig een vrouw met een gekneusde linker arm in een mitella driftig en boos kijkend met gezwinde pas voorbij lopen. Een nietszeggende man volgt haar op respectabele afstand. We blijken ook weer buren te hebben gekregen. Nou, dat is toch wel erg gehorig hier. Een vrouw zit op de onderzoektafel en uit het gesprek dat ze voert op haar mobieltje horen we luid en duidelijk dat ze hevige huiduitslag heeft!

Intussen zitten Marijke en ik alweer een hele lange tijd voor ons uit te koekeloeren. En we verrekken in toenemende mate van de honger.
‘Die is ons gegarandeerd vergeten’, verzucht ik inmiddels alweer voor de vierde keer. De vriendelijk bourgondische verpleegkundige komt binnen en vlucht nog sneller weer naar buiten.
Alweer een volgend tergend lang durend kwartiertje later komt hij terug en zegt dat er niets is te zien op de foto’s. Dat is geruststellend, dan zijn de botten in orde. Ik krijg een drukverband en moet over een week terugkomen.
‘Ik mag natuurlijk ook voorlopig niet stofzuigen’, probeer ik nog even voordeel uit mijn somber vooruitzicht te slepen. De verpleegkundige kijkt Marijke aan, en redt zichzelf uit dit dilemma:
‘Dat niet, maar aardappelen schillen en groente schoonmaken mag wel . .’. Net als hij wil beginnen met zijn drukverband komt een glimlachende vrouwelijke arts binnen en stelt zich voor.
‘Sorry, maar uw behandelend arts is weggeroepen voor spoedeisende hulp. Ik neem het even over’, zegt ze. Ik kijk blijkbaar heel erg dom, vragend, oenig, plat geslagen en ondeugend tegelijk, en probeer wanhopig een ontzettend snuggere vraag in te slikken. Ze ziet dat blijkbaar en vervolgt:
‘Er is zojuist iemand binnen gebracht. Hebben jullie al de uitslag van de foto?’, en loopt zonder antwoord af te wachten weg. De verpleegkundige haalt de schouders op en gaat door met zijn beklemmende werk. Heel strak wordt mijn slingerkogel ingepakt in een drukverband. Die term zegt al genoeg. De vriendelijke arts komt weer terug, ze heeft een kaartje in de hand.

‘Er is niets gebroken, en door de zwelling kunnen we op dit moment niets zien. U wordt gebeld voor een afspraak voor over een weekje’, en ze overhandigt Marijke het kaartje. ‘Als u vóór dinsdag niet wordt gebeld, kunt u het beste nog even zelf contact opnemen met de afsprakenlijn. En sorry dat u zo lang moest wachten’.
Ze neemt afscheid en ik mompel ‘dat wordt gegarandeerd dinsdag even zelf bellen’. De vriendelijke verpleegkundige plakt mijn drukverband stevig vast en kijkt me moedeloos en meelevend aan.
‘Sorry hoor, dat jullie zo lang moesten wachten’.
‘Geeft niks hoor . . . ‘, lieg ik. Na het betalen van de maximale 5,40 euro parkeergeld gaan we op weg naar Baarlo.

‘We halen maar gewoon wat bij de chinees’, zegt Marijke.
‘Ik vind alles goed, schat, het is immers Moederdag’, antwoord ik helemaal afwezig.

Ik zat na te denken over de alsmaar stijgende kosten van de zorg in Nederland, ik zat te bedenken dat ik best nog wel wat besparingen kon ophoesten op mijn ouwe dag.

De avond van Moederdag was ingevallen.