vrijdag 1 januari 2016

Slingeren zonder kogel?

Na de eerste werptraining in het nieuwe jaar heb ik m’n traditionele vaste afspraak met mijn leermeester. Het is goed om af en toe aan zelfreflectie te doen, probeer het maar, ga ook eens voor die spiegel zitten. Mijn leermeester is zo’n heldere spiegel die verstandige dingen uitkraamt. Hij zegt dat hij ooit psychologie heeft gedoceerd, maar vult tegenwoordig slechts zijn dagen met het verzetten van bergen. 

We begroeten elkaar met een stevige knuffel, zijn baard kriebelt in mijn hals en een doorleefde stem fluistert warm in m’n oor: ‘De man die bergen verzet, begint met het wegdragen van kleine steentjes. Het fijne van het verleden is, dat het voorbij is. Elke minuut dat je je druk maakt om je verleden, gaat af van je toekomst.’ Beter kun je het jaar niet beginnen.

Ik begin met een stukje reflectie: ’Meester weet U nog, vorig jaar hebt u me nog meegegeven: Continu werken aan verbetering is de ijzeren wet in het leven van een werper. Als je in de put zit, moet je vooral niet verder graven. Want een mens die in een poging om consistent te zijn probeert zijn gelijk te behouden drijft zichzelf in een onjuiste positie’.

‘Tuttuttut hoho, toe maar . . .’, de meester gaat rustig zitten op de grond, trekt zijn grijze mantel over z’n knieën en kijkt dwars door me heen: ‘Je bent meester van de woorden die je niet hebt uitgesproken maar een slaaf van de woorden die je je wel hebt laten ontvallen. Je moet namelijk voor ogen houden dat niets qua voorbereiding moeilijker, qua succes twijfelachtiger en qua uitwerking gevaarlijker is dan zichzelf opwerpen als iemand die continue verbetering wil doorvoeren. Zij die age-grading naar hun hand zetten en medaillelimieten opschroeven naar ongekende hoogtes degraderen zichzelf tot vals optimisme. Zij creëren hiermee vroeger of later ontgoocheling, woede en wanhoop’.

Echt, we hebben er nog geen woord over gewisseld en zou die nu al weten wat zich afgelopen jaar heeft afgespeeld, ik weet niet waar hij het vandaan haalt? Ik waag een poging ook iets filosofisch terug te zeggen: ‘Van nature zijn alle atleten broeders, echter door alleen maar rondjes te willen lopen verwordt atletiek tot een recreatieve draaikolk die alles meedogenloos opslorpt. Wie tachtigjarigen verwart met veertigjarigen, is ziende blind. Wie het verschil tussen kogelslingeren en kogelstoten niet kent, kent geen van beiden. Atletiek zonder oudere werpers is net zoiets als in het donker tegen Dafne knipogen. Alles heeft zijn schoonheid, maar niet iedereen ziet haar’.

De meester slaat zijn blik neer, zijn grijze haren vallen als rafelige gordijntjes op zijn mantel. Het wordt akelig stil, iets waar ik niet zo goed tegen kan. Gedachten flitsen door m’n hoofd en ongeduldig kraai ik verder: ‘Een goed atleet werpt eerst heel ver alvorens te spreken, en spreekt daarna in overeenstemming met zijn afstanden. In een club met té hoge verwachtingen is slecht presteren iets om je over te schamen. In een recreatieve club is té goed presteren iets om je voor te schamen. Wie de oudere atleten zand in de ogen strooit, zal storm oogsten’.

Mijn meester verroert geen vin, zou hij me nu negeren, nee hoor, hij analyseert me. Alleen duurt dat bij hem altijd zo verrekte lang. Zijn schouders bewegen, hij haalt gecontroleerd adem, komt er nu wat? Ja hoor, hij fluistert rustig en gedragen: ‘Eerst negeren ze je, dan lachen ze om je, dan vechten ze tegen je en dan blijkt dat je van ze gewonnen hebt . . . ‘, om vervolgens weer in stilzwijgen te vervallen.

Als ik bijna dat wegdragen van die berg met steentjes spuugzat ben, richt hij zich op en kijkt me vriendelijk aan: ‘Wie glimlacht in plaats van tekeer gaat, is altijd de sterkste. De mens heeft twee oren en één mond om twee keer zoveel te luisteren als te praten. Het is aardig om belangrijk te zijn, het is belangrijker om aardig te zijn. Stap één in het oplossen van een probleem is altijd het simpelweg erkennen dat je een probleem hebt. Maar als je enige trainingsbenodigdheden een paar trimschoentjes zijn, ziet elk probleem eruit als een werpkooi. Mensen struikelen niet over bergen, alleen over gaten in het gras. Het is de tegenwind die de discus doet stijgen, en de slingerkogel die de wind laat fluiten. Lachen kost geen stroom en geeft minstens zoveel energie’.

Wat kan een oude man innemend zijn als hij glimlacht en daarbij ook nog eens verstandige dingen zegt. Ik schuif wat dichter bij mijn leermeester, we doen een high-five en mijn levensles 2016 begint. Maar het is zo verdomde moeilijk om mijn leermeester te volgen, ik raak er soms wel behoorlijk door verward. Zo’n verwarring die ook ontstaat als je na de zoveelste mislukte poging gelijktijdig van John, Michel, Klaus, Frans, Wim, Jan, Henk en Erwin te horen krijgt wat je allemaal fout gedaan hebt. Mijn meester heeft echter geen tijd voor mijn overpeinzingen en vervolgt: ‘Vriendelijkheid in woorden schept vertrouwen, vriendelijkheid in denken schept diepzinnigheid, vriendelijkheid in geven schept liefde, praten zonder denken is als slingeren zonder kogel’.

‘Een nederlaag is vaak een tijdelijke toestand, pas als je opgeeft wordt hij permanent. Wie een fout begaat en deze niet herstelt, begaat er nog een. Leer van andermans fouten, want het leven is te kort om ze allemaal zelf te maken. Het kleinste gebaar is meer waard dan de beste bedoelingen.’

Soms tollen zijn wijsheden door m’n hoofd, het is weliswaar niet netjes, maar ik moet hem dan even onderbreken: ‘Ja maar meester, ze luisteren niet naar me, ik krijg geen antwoord of hun computer doet ’t niet.’ Mijn grijze wijze spiegel vertoont weer die innemende glimlach, en plaagt mij weer met dat lange wachten: ‘De meeste haperingen van die zogenaamde computer zitten simpelweg tussen het toetsenbord en de stoel, die ervoor staat! Discussiëren is kennis uitwisselen, ruziemaken is onwetendheid uitwisselen. Een onenigheid leidt meestal tot een verhit gesprek, waarbij twee mensen tegen elkaar praten en naar zichzelf luisteren. Trek het je niet aan als iemand je gemeen noemt, trek het je aan als je gemeen bent. Wie zijn privileges belangrijker vindt dan zijn doelstellingen zal ze vroeg of laat allebei verliezen. Twee halve waarheden maken een hele leugen en diplomatie is de kunst om ‘brave hond’ te zeggen, totdat je een stok gevonden hebt.’

‘Nou nou meester, als er stokken aan te pas komen, daar ben ik te oud voor, dan kan ik beter stoppen met atletiek?’

Mijn leermeester stelt me gerust: ‘We stoppen niet met atletiek omdat we oud worden, we worden oud als we stoppen met atletiek. Onze grootste roem ligt er niet in dat wij nooit geblesseerd raken, maar dat we iedere keer weer opstaan. Het is goed openhartig naar anderen te zijn, maar met eerlijkheid moet je voorzichtig zijn, en als het mogelijk is moet je respectvolle en aardige woorden gebruiken. Een wijs man zoekt het in zichzelf, de dwaas zoekt het in anderen.’

‘Ja meester, maar wat moet ik daarmee. We hebben te maken met storend eigenbelang, het oudere atleetje pesten en gewoon niets doen is dan geen . . .’.

Mijn leermeester laat me niet uitpraten: ‘Eigenbelang is een prachtig werktuig om je op aangename wijze zand in de ogen te strooien. En niets doen? Als je troebel water met rust laat, wordt het vanzelf helder. Voorkom het moeilijke door het gemakkelijke te doen. Niets doen is ontzettend moeilijk, je weet immers nooit wanneer je klaar bent. Men kan het niveau van beschaving van een club meten aan de manier waarop die club met zijn werpers omgaat. Eerlijke kritiek is moeilijk te verdragen. Vooral als hij komt van een verwante, een vriend, een vijand, een ervaren atleet of een werper. Iemand die het altijd beter denkt te weten maar het nooit beter kan, werpt zich meestal op om zijn eigen trainer te coachen. Wanneer iedereen zijn wil zou richten op het goede, zou er niets slechts meer zijn.’

‘Meester, ik heb het gevoel dat we nu afdwalen, en mijn welgemeende excuses maar uw berg met steentjes verwordt tot een stuifduin. Maar kunt u me wel nog de weg op het werperspad duiden voor 2016’.

Mijn meester staat moeizaam op, het bergen verzetten en de voortschrijdende tijd hebben hem zichtbaar gesloopt maar zeker niet afgestompt. Hij legt zijn handen op m’n schouders en doorgrondt me met die goudeerlijke ondoorgrondelijke blik: ‘Waarheen je ook gaat, ga met heel je hart. Waar een wil is, is een weg en een pad ontstaat alleen maar door er op te lopen. Wie geen vertrouwen in anderen stelt, zal ook nimmer het vertrouwen van anderen winnen. Het is verstandiger een kaars aan te steken dan te klagen over de duisternis. Maak je een planning voor één jaar, dan plant je graan, maak je een planning voor tien jaar, dan plant je bomen, maak je een planning voor het leven, dan plant je jonge talenten in een werpkooi . . . .’.

‘Dank U wel meester’, en met zijn laatste woorden verdween zijn spiegelbeeld en stond ik er weer alleen voor.